ie wijst
aan, dat de Nautilus rijst; maar de ijsberg rijst met ons, en als
niets die rijzing tegenhoudt, zal onze stand niet veranderen."
De Nautilus helde altijd nog naar stuurboordzijde over; hij zou eerst
recht gaan liggen als de ijsbank stuitte. Doch wie weet of wij dan de
onderzijde van de ijsbank niet zouden bereiken en tusschen de beide
ijsmassaas verpletterd worden?
Ik dacht over onzen toestand na; de kapitein keek enkel naar den
manometer. De Nautilus was nu ongeveer vijftig meter gerezen, maar hij
lag nog altijd op zijde. Plotseling voelden wij een lichte beweging
in het vaartuig; het richtte zich dus een weinig op; laagzamerhand
namen de schilderijen in den salon den vorigen stand weer in, en
stonden de wanden weer bijna loodrecht; niemand van ons sprak een
woord; met kloppend hart voelden wij ons oprichten; de vloer lag weer
horizontaal onder onze voeten: tien minuten gingen zoo voorbij.
"Eindelijk liggen wij recht!" riep ik.
"Jawel!" zei de kapitein, terwijl hij naar de deur ging.
"Zullen wij weer voort kunnen varen?"
"Zeker," antwoordde hij, "omdat de waterbakken nog niet ledig zijn;
als ze dat waren, moest de Nautilus naar de oppervlakte stijgen."
De kapitein ging heen, en ik bemerkte weldra dat men de stijgende
beweging van den Nautilus op zijn bevel had doen ophouden. Hij zou
ook weldra tegen den onderkant van de ijsbank zijn aangestooten en
het was beter om het vaartuig vrij te laten drijven.
"Dat zijn wij mooi ontkomen!" zei Koenraad.
"Ja zeker; wij konden tusschen die ijsblokken verpletterd of ten
minste vastgekneld zijn, en dan zonder versche lucht!"
"Ja, ja, wij zijn er best afgekomen!"
"Als het gedaan is!" mompelde Ned Land.
Ik wilde met den Amerikaan niet gaan twisten en antwoordde derhalve
niet. Bovendien openden zich op dit oogenblik de zijwanden, en viel
het electrisch licht naar binnen. Wij waren in het ruime sop, maar
op tien meter afstand verhief zich aan elke zij van den Nautilus
een schitterende ijsmuur; dit was boven en onder ons evenzeer
het geval. Boven ons, want de onderzijde der ijsbank vormde een
reuzengewelf; onder ons, omdat de losgeraakte ijsberg bij zijn
rijzen gestuit was tegen een paar naar beneden uitstekende wanden,
en dus een vasten stand had ingenomen. De Nautilus bewoog zich nu in
een tunnel van ijs; het was gemakkelijk om er uit te komen, hetzij
het vaartuig voor- of achteruit ging, om dan later weer in eenige
honderden meters dieper vaarwater
|