tegen de Preston. Op 4 Juli 1774 woonde
het met het eskader van den admiraal d'Estaing de inneming bij van
Grenada; in 1781 nam het op 5 September deel aan het gevecht, door
graaf de Grasse in de Chesapeakbaai geleverd. In 1794 veranderde de
regeering der Fransche republiek den naam van het schip. Den 16den
April van hetzelfde jaar voegde het zich te Brest bij het eskader
van Villaret-Joyeuse, die in last had een konvooi met graan te
begeleiden, dat onder den admiraal van Stabel uit Amerika kwam. Op
11 en 12 Februari van het jaar II ontmoette dit eskader de Engelsche
schepen. Het is heden de 13de Prairial, 1 Juni 1868, mijnheer. Het is
vandaag juist 74 jaar geleden, dat op deze zelfde plaats, op 47 deg. 24'
N.B. en 17 deg. 28' O.L., dit schip na een heldhaftigen strijd zijn drie
masten verloor, dat het water in het ruim binnendrong, dat een derde
van de bemanning buiten gevecht gesteld was, doch dat het liever met
zijn 258 zeelieden wilde zinken dan zich overgeven! De vlag werd op
den achtersteven vastgespijkerd en het slagschip verdween onder de
golven met den kreet: 'Leve de republiek.'"
"De Vengeur!" riep ik.
"Juist mijnheer, de Vengeur! Een schoone naam!" mompelde kapitein Nemo,
terwijl hij de armen over elkander kruiste.
HOOFDSTUK XLV
Een zoenoffer.
Deze wijze van spreken, het onverwachte van dit tooneel, het kalm
verhaal van het schip, dat met zijn vaderlandslievende bemanning
gezonken was, de ontroering, waarmede de zonderlinge man de laatste
woorden had uitgesproken, de naam van den Vengeur, welks beteekenis
mij niet kon ontsnappen, alles vereenigde zich om mij te treffen. Ik
had de oogen van den kapitein niet afgewend. Hij had de handen
voor zich uitgestrekt en beschouwde met een vurig oog het beroemde
wrak. Misschien zou ik nimmer te weten komen wie hij was, waar hij
vandaan kwam en waar hij heenging; maar ik zag meer en meer den mensch
zich uit den geleerde ontwikkelen. Het was geen gewone menschenhaat,
die den kapitein en zijn makkers in den Nautilus hield opgesloten,
maar een monsterachtige of verheven haat, dien de tijd niet kon
verzwakken. Zocht deze haat zich te wreken? Dit zou de toekomst mij
weldra ophelderen.
De Nautilus steeg ondertusschen weer langzaam naar de oppervlakte,
en ik zag de onduidelijke vormen van den Vengeur verdwijnen. Weldra
bemerkte ik door een geringe schommeling dat wij aan de oppervlakte
waren. Op dit oogenblik hoorde ik een doffen knal. Ik keek den kapitein
aan,
|