eat-Eastern in. Den 25sten Mei bevond de Nautilus zich op een diepte
van 3836 meter, juist op de plaats waar deze draad gebroken was,
waardoor de onderneming in duigen viel; het was op 638 kilometer
van de Iersche kust. Men bemerkte 's middags te twee uur, dat de
gemeenschap met Europa afgebroken was. De telegrafisten aan boord
besloten den kabel af te hakken, voordat men dien opvischte, en om
elf uur 's avonds hadden zij het beschadigde gedeelte weer binnen
boord geheschen. Men herstelde de breuk en de kabel werd opnieuw
in zee gelaten. Maar eenige dagen later brak hij weer en kon uit de
diepte van den Oceaan niet weer worden opgevischt.
De Amerikanen verloren den moed niet. De moedige Cyrus Field, de
drijver der geheele onderneming, die er zijn geheele fortuin aan
waagde, opende een nieuwe inschrijving. Een nieuwe kabel werd met de
meeste voorzorgen vervaardigd. De geleidingsdraden waren van elkander
afgezonderd door gutta percha, en het geheel omwoeld met werk, dat
weer door een metalen buis werd beschermd. De Great-Eastern stak
13 Juli 1866 weer in zee. Het werk ging goed, evenwel gebeurde er
iets dat noodlottig had kunnen worden. Verscheidene malen hadden de
ingenieurs opgemerkt, dat er kort te voren spijkers in den kabel waren
geslagen, om dezen van binnen te vernielen of te bederven. Kapitein
Anderson hield een vergadering met zijn officieren en ingenieurs,
en daar werd besloten, dat als de schuldige aan boord werd gevat,
hij zonder vonnis in zee zou geworpen worden. Sedert dat oogenblik
werd de misdadige poging niet weer gewaagd.
Den 23sten Juli was de Great-Eastern nog slechts op 800 kilometer
van Newfoundland, toen men uit Ierland de tijding overseinde van
den wapenstilstand tusschen Pruisen en Oostenrijk, na den slag van
Sadowa. Den 27sten zag men door den nevel heen de haven van Heart's
Content. De onderneming was gelukkig geslaagd, en het jonge Amerika
seinde naar het oude Europa het eerst deze wijze woorden, welke zoo
zelden begrepen worden: "Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede
op aarde, in de menschen een welbehagen" (Luk. II: 14).
Ik verwachtte wel dat ik den telegraafkabel niet in zijn
oorspronkelijken toestand terug zou zien, zooals hij uit de fabriek
gekomen was. De lange slang was bedekt met schelpen, en geheel bekleed
met een korst van steenachtige kalk, haar beschermend tegen weekdieren,
die er soms gaatjes in konden boren. De kabel lag stil, zonder iets te
gevoelen van de beweging d
|