an. De Nautilus verminderde
zijn snelheid, en manoeuvreerde door de zee boven den wonderlijk
gevormden bodem; nu eens streek hij langs de heuvels, alsof hij
er zich op had willen neerleggen, dan steeg hij plotseling weer
naar de oppervlakte. Ik zag tusschenbeiden eenige heldere sterren,
en juist vijf of zes van die sterren uit den Dierenriem, die in het
sterrenbeeld van Orion zichtbaar zijn.
Ik zou zeker nog lang voor het raam de schoonheden van de zee
en den hemel zijn blijven bewonderen, als de wanden niet werden
dichtgeschoven. Op dit oogenblik was de Nautilus tot aan den
loodrechten rotswand genaderd; hoe hij manoeuvreerde kon ik niet
raden. Ik ging naar mijn kamer; het vaartuig lag stil; ik sliep in,
met het vaste voornemen om na weinige uren weer op te staan; doch
het was den volgenden morgen acht uur toen ik in den salon kwam. De
manometer deed mij zien, dat de Nautilus op de oppervlakte der zee
dreef; bovendien hoorde ik op het plat loopen; doch ik voelde door
de deining der golven geen slingeren.
Ik ging naar het luik; het was open, maar in plaats van het helder
daglicht, zoo als ik verwachtte, omringde mij dikke duisternis. Waar
waren wij? Had ik mij bedrogen? Was het nog nacht? Neen, geen enkele
ster schitterde, en de nacht is niet zoo volslagen donker. Ik wist
niet wat er van te denken, toen ik iemand hoorde zeggen:
"Zijt gij het, mijnheer de professor?"
"O, kapitein," antwoordde ik "waar zijn wij?"
"Onder den grond, mijnheer."
"Onder den grond!" riep ik uit, "en de Nautilus drijft nog?"
"Hij drijft altijd."
"Maar dat begrijp ik niet."
"Wacht maar eenige oogenblikken; onze lantaarn wordt aangestoken
en als gij er op gesteld zijt helder voor u uit te zien, zult gij
tevreden zijn."
Ik betrad het plat en wachtte; de duisternis was zoo volkomen dat
ik den kapitein zelfs niet zag; naar boven kijkend, meende ik recht
boven mijn hoofd een zekeren lichtenden schijn te zien, een soort van
schemering, door een rond gat binnenvallend. Op dat oogenblik werd
de lantaarn ontstoken; het helder licht deed het zwakke schijnsel
geheel verdwijnen.
Ik sloot een oogenblik mijn oogen, door het electrisch licht als
verblind, en zag om mij heen. De Nautilus lag stil aan een oever,
die als een kaai gevormd was. De zee waarop het vaartuig op dat
oogenblik dreef, was een meer, door een muur als 't ware ingesloten;
het had een middellijn van ongeveer twee kilometer. Het peil, zoo als
de manometer aanwees, sto
|