ma's, die
als kolommen overeind stonden, om het groote gewelf te ondersteunen,
en een prachtig schouwspel opleverden van de bouwkunst der natuur. Op
andere plaatsen liepen tusschen deze basaltblokken lange stroomen
van gestolten lava, waarin strepen jodenlijm of groote massa's zwavel
zichtbaar waren. Het daglicht, dat door den krater naar binnen viel,
verlichtte deze vulkanische overblijfselen, die voor eeuwig in dien
uitgedoofden berg begraven lagen, met een onzeker schijnsel.
Weldra moesten wij op een hoogte van omstreeks 250 voet door
onoverkomelijke hinderpalen ons klimmen staken. De bergwand begon
over ons heen te hangen, en in plaats van te stijgen, moesten wij
onze wandeling om het meer voortzetten. Op de hoogte, waarop wij ons
bevonden, begon het plantenrijk met het mineraalrijk in aanraking te
komen. Uit de rotsspleten kwamen hier en daar heesters en op enkele
plaatsen zelfs boomen te voorschijn. Ik herkende eenige planten en
bloemen, zooals heliotropen en chrysanthemums; zelfs ontdekte ik
tusschen de lavastroomen in kleine, doch weinig riekende viooltjes,
hoewel ik beken dat ik dit weinigje geur gretig opsnoof. De geur is
de ziel der bloemen, en de bloemen der zee, hoe prachtig ook, hebben
geen ziel!
Wij waren aan den voet van een boschje vrij zware drakenboomen
genaderd, die door de kracht hunner sterke wortels de rots gebroken
hadden, toen Ned Land uitriep: "O mijnheer, een bijennest!"
"Een bijennest," antwoordde ik, terwijl ik den schouder ongeloovig
optrok.
"Ja zeker!" riep de Amerikaan, "de bijen gonzen er om heen."
Ik naderde en moest mij gewonnen geven. In een gat van een drakenboom,
waren eenige duizenden van de vernuftige insecten, die op de Canarische
eilanden zooveel voorkomen, en wier honig daar zoo gezocht is.
De Amerikaan wilde natuurlijk een voorraad honig medenemen, en ik
was zoo onbarmhartig niet om er mij tegen te verzetten; hij stak met
behulp van zijn vuurslag, wat droge bladeren met zwavel vermengd aan,
om de bijen te doen stikken; weldra hield het gegons op, en het nest
leverde verscheidene ponden geurigen honig. Ned Land stak deze in
zijn voorraadzak.
"Als ik den honig met het deeg van den broodboom vermeng," zei hij,
"dan kan ik u een kostelijken koek aanbieden."
"Best," zei ik, "maar laat ons nu voortgaan."
Op enkele bochten van ons pad vertoonde zich het meer in zijn geheele
uitgestrektheid; het werd door de lantaarn van den Nautilus verlicht,
en wij zagen er geen
|