och van reusachtige potvisschen; het zijn
slimme beesten; sommige, zegt men, bedekken zich met zeeplanten
en wier; men denkt dan dat het eilanden zijn; men landt er op, men
vestigt er zich, legt vuur aan...."
"En men bouwt er huizen op!" zei Koenraad lachende.
"Jawel, grappenmaker," antwoordde Ned Land, "en dan op een mooien
dag duikt het beest, en sleept al wat er op is mee naar beneden."
"Precies als in de reisavonturen van Simbad den zeevaarder," hernam ik
lachend. "Kom, Ned, het schijnt dat je van wonderverhalen houdt! Wat
moeten dat wel voor potvisschen zijn! Ik hoop toch dat je die verhalen
niet gelooft!"
"Mijnheer de professor," zei Ned Land ernstig, "men moet van de
walvisschen alles gelooven.--Wat een gang heeft deze! Wat schiet hij
vooruit! Men zegt dat die dieren in veertien dagen om de aarde kunnen."
"Ik ontken het niet."
"Maar wat gij zeker niet weet, mijnheer Aronnax, is, dat de walvisschen
bij de schepping der wereld veel sneller zwommen."
"Zoo Ned en waarom?"
"Omdat zij even als de andere visschen den staart toen dwars hadden
staan, dat is te zeggen dat hun staart vertikaal stond, en het water
links en rechts weg sloeg. Maar toen de Schepper zag dat zij te snel
zwommen, draaide hij hun den staart om, en sedert dien tijd slaan
zij van boven naar beneden in het water, tot groot nadeel voor hun
snelheid."
"Goed, Ned," zei ik, en dezelfde woorden als de Amerikaan gebruikende,
vroeg ik, "moet ik je gelooven?"
"Niet al te veel," antwoordde Ned, "niet meer ten minste dan toen ik
u zei, dat er walvisschen van honderd meter lang en honderdduizend
kilo zwaar zijn."
"Dat is werkelijk nog al veel," zei ik, "maar men moet toch erkennen
dat sommige walvisschen verbazend groot worden, als men hoort, dat
zulk een beest soms tot honderdtwintig ton traan geeft."
"Dat heb ik met eigen oogen gezien," zei de Amerikaan.
"Ik geloof het graag, Ned, zoo goed als ik geloof dat sommige
walvisschen even groot zijn als honderd olifanten. Ga nu eens na
welk een stoot het geven moet, als zulk een massa zoo snel mogelijk
vooruitschiet."
"Is het waar," vroeg Koenraad, "dat zij schepen kunnen doen zinken?"
"Schepen geloof ik niet," antwoordde ik. "Men verhaalt echter dat in
1820 in deze zuidelijke Poolzee een walvisch zich op de Essex wierp,
en het schip met een snelheid van vier meter in de seconde achteruit
deed stuiven. De golven drongen het achterschip binnen, en deden de
Essex bijna oogenblikkelijk
|