s, boomstammen, die van de Andes en het Rotsgebergte
waren afgescheurd en door de Amazonen-rivier of de Mississippi werden
voortgestuwd; tallooze overblijfselen van wrakken, zoo met schelpen
en planten begroeid, dat zij niet boven konden drijven. En de tijd zal
ook eens dat andere gevoelen van Maury waar maken, dat deze eeuwenlang
opgehoopte voorwerpen eenmaal versteenen en door de werking van het
water een onuitputtelijke kolenmijn zullen vormen; een kostbare
voorraad dus, dien de Voorzienigheid nu reeds verzamelt voor het
oogenblik, dat de menschen de mijnen op het vasteland hebben uitgeput.
Den geheelen 22sten Februari brachten wij in die Krooszee door, waar
de visschen, die zooveel van zeeplanten houden en de schaaldieren
overvloedig voedsel vinden. Den volgenden dag had de Oceaan wederom
zijn gewone voorkomen. Van dit oogenblik af bleef de Nautilus gedurende
negentien dagen van 23 Februari tot 12 Maart in het midden van den
Atlantischen Oceaan, en voerde ons mee met een doorloopende snelheid
van zestien kilometer in het uur. De kapitein wilde waarschijnlijk het
geheele programma zijner onderzeesche reis afloopen, en ik twijfelde
er niet aan, of hij zou, na om kaap Hoorn te zijn gestevend, naar
de Stille Zuidzee terugkeeren. Ned Land had dus wel gelijk met bang
te zijn. In deze uitgestrekte zee zonder eilanden behoefde men het
niet te beproeven om van boord te gaan; wij hadden dus geen middel om
ons tegen den wil van kapitein Nemo te verzetten. Het eenige wat wij
doen konden, was ons te onderwerpen; maar wat men van geweld of list
niet meer te wachten had, dacht ik dat door overreding kon verkregen
worden. Als de reis was afgeloopen, zou dan de kapitein er niet in
toestemmen ons de vrijheid terug te geven, onder eede van zijn bestaan
nimmer te verraden? Wij zouden dien eed zeker hebben gehouden, maar
ik moest die teedere zaak met den kapitein zelf behandelen. Zou ik hem
echter die vrijheid wel kunnen vragen? Had hij bij het begin der reis
niet op stelligen toon verklaard, dat het geheim van zijn leven onze
levenslange gevangenschap aan boord van de Nautilus eischte? Moest
mijn stilzwijgen gedurende vier maanden hem niet doen gelooven,
dat ik mij zonder morren in dien toestand schikte? Als ik die zaak
weder aanroerde, zou het dan geen achterdocht bij hem opwekken, die
onze plannen kon benadeelen, als zich daartoe later eenige gunstige
omstandigheid voordeed! Ik overdacht en overwoog al die redenen, en
ik onderwiep z
|