ntimeter van zijn oppervlakte.
"Welk een toestand!" riep ik uit. "Deze laagten te bezoeken waar
de mensch nog nooit is doorgedrongen!" Zie eens, kapitein, zie die
prachtige rotsen, die onbewoonde grotten, die verborgen schuilhoeken
der aarde, waar het leven onmogelijk is! Hoe jammer, dat wij van deze
onbekende oorden niets anders mee kunnen nemen dan de herinnering!"
"Zou het u aangenaam zijn," vroeg de kapitein, "er iets meer van mee
te nemen dan alleen de herinnering?"
"Wat wilt gij daarmee zeggen?"
"Ik wil zeggen, dat niets gemakkelijker is dan een photogram van deze
onderzeesche streken mee te nemen."
Ik had nauwelijks den tijd om mijn verbazing over dit nieuwe voorstel
te toonen, toen men op een wenk van den kapitein een photografisch
toestel in de zaal bracht. Door de wijd geopende ramen was de
door het electrisch licht beschenen watermassa uiterst helder en
doorschijnend. Er was geen schaduw, geen afwijking of trilling
in ons kunstlicht zichtbaar; de zon zou voor zulk een proef niet
gunstiger kunnen geweest zijn. De Nautilus werd door de schroef
en de helling zijner uitstekende vlakken in toom gehouden en lag
onbeweeglijk stil. Het toestel werd op de onderzeesche rotsen gericht
en in weinige seconden hadden wij een buitengewoon zuiver negatief
beeld. Wij maakten later afdrukken waarvan ik hierbij de afbeelding
in gravure geef. Men ziet daarop die oorspronkelijke rotsen, die
het daglicht nooit heeft beschenen; die benedenste granietklompen,
welke de krachtigste grondslagen der aarde vormen; die diepe grotten,
in de steenmassa uitgehold; die onvergelijkelijk zuivere omtrekken,
zich zoo zwart afteekenend alsof een schilder uit de Vlaamsche school
ze gepenseeld heeft. Verder op, een horizon van bergen; een schoone,
golvende lijn, die den achtergrond van een landschap uitmaakt. Ik kan
geen beschrijving geven van die gladde, zwarte, glanzige rotsen zonder
mosplanten, zonder een enkele vlek, vreemd van vorm en onwrikbaar
vast staande op dien zandbodem, schitterend onder de stralen van het
electrisch licht. Toen de kapitein gedaan had, zei hij:
"Wij gaan weer naar boven, mijnheer de professor: wij mogen niet
te lang in dezen toestand blijven, en den Nautilus niet al te zeer
blootstellen aan zulk een drukking."
"Goed, laat ons dan weer naar boven gaan, antwoordde ik.
"Sta dan vast op uw beenen."
Voordat ik begreep waarom de kapitein mij dien raad gaf, lag ik
reeds op den grond. Toen men op een teeken v
|