n visschers niet te gelooven, doch ziehier eenige staaltjes van
hetgeen zij vertellen: in het lichaam van een van die dieren heeft
men den kop van een buffel en een geheel kalf gevonden, in een ander
twee konijnen, en een matroos met kleeren en al, in een ander een
soldaat met den sabel in de hand, en in nog een ander een ruiter
met zijn paard! Men behoeft aan dat alles geen geloof te hechten,
doch zeker is het, dat geen van die dieren zich in de netten van den
Nautilus lieten vangen ik dus hunne vraatzucht niet kon nagaan.
Dagen lang hielden troepen bevallige en dartelende dolfijnen ons
gezelschap. Zij zwommen met troepjes van vijf of zes, en joegen de
andere visschen na, evenals een troep wolven in het veld; overigens
zijn zij niet minder vraatzuchtig dan de zeehonden, als ik ten minste
geloof moet slaan aan het verhaal van een hoogleeraar te Kopenhagen,
die verzekert dertien walrussen en vijftien robben in de maag van
een dolfijn gevonden te hebben.
Ik zag ook zeldzame exemplaren van de klasse der stekelvinnigen
en der zaagvisschen. Sommige schrijvers, trouwens meer dichters
dan natuurkenners, beweren dat deze visschen liefelijk zingen en
een vereeniging van hun stemmen een muziek voortbrengt, waarbij de
menschelijke stem niet kan halen. Ik ontken het niet, maar die dieren
gaven ons tot ons groot leedwezen geen enkele serenade. Eindelijk
zagen wij nog een groote menigte vliegende visschen; niets was
aardiger dan te zien hoe de dolfijnen ze met groote juistheid
wisten na te jagen. Hoe hoog zij zich ook uit zee konden verheffen,
welken boog zij ook beschreven, tot zelfs over den Nautilus heen,
de ongelukkige visschen vonden den bek van den dolfijn altijd geopend
om ze op te vangen.
Tot op 13 Maart ging onze tocht op dezelfde wijze voort. Dien dag
werd de Nautilus gebezigd om proeven van peiling te doen, welke mij
het grootste belang inboezemden. Sedert ons vertrek uit de Stille
Zuidzee hadden wij ongeveer 52,000 kilometer afgelegd; wij waren nu
op 45 deg. 37' Z.B. 37 deg. 53' W.L. Het was omstreeks dezelfde plaats, waar
kapitein Denham van de Herald op 14.000 meter geen grond vond. Daar
had luitenant Parker van het Amerikaansche fregat Congres op 15,140
meter den bodem niet kunnen peilen. Kapitein Nemo besloot om den
Nautilus naar de grootste diepte te doen dalen, om die verschillende
peilingen eens na te gaan. Ik maakte mij gereed den uitslag van dit
onderzoek op te teekenen. De zaalwanden openden zich, en het v
|