zamerhand naarmate wij ons van den oever
verwijderden, en wij waren weldra door een lange en bochtige helling
gekomen, waar wij langzamerhand hooger konden klimmen; maar wij
moesten voorzichtig voortgaan tusschen die losliggende steenblokken,
en onze voet gleed daarbij nu en dan uit op de stukken veldspaat en
kwarts. De vulkanische natuur van deze ontzettend groote grot werd
ons hoe langer hoe meer bevestigd; ik deed het mijn makkers opmerken.
"Kunt gij u voorstellen," vroeg ik hun, "hoe deze trechter er uit
moest zien, toen hij gevuld was met kokende lava en die gloeiende
vloeibare massa zich tot aan de opening van den berg verhief, evenals
het kokend metaal binnen de wanden van een hoogoven?"
"Dat kan ik mij best voorstellen, mijnheer!" antwoordde Koenraad. "Maar
kan mijnheer mij ook zeggen, waar deze groote hoogoven het werk
gestaakt heeft, en hij nu met het water van een kalm meer gevuld is?"
"Vermoedelijk. Koenraad, omdat eenige aardbeving onder het oppervlak
van den Oceaan de opening heeft gemaakt, waardoor de Nautilus hier
binnen is gekomen. Toen is het water der zee waarschijnlijk naar
binnen gestort; er is een vreeselijke strijd tusschen de beide
elementen gevoerd, die ten voordeele van Neptunus is geeindigd. Er
zijn evenwel reeds eeuwen overheen gegaan, en de overstroomde vulkaan
is een vreedzame grot geworden."
"Zeer goed," antwoordde Ned Land, "ik geloof u; maar in ons belang
betreur ik het dat die opening, waarvan mijnheer spreekt, niet boven
het vlak der zee ligt."
"Maar, vriend Ned," zei Koenraad, "als die opening niet onder water
was, dan had de Nautilus hier niet binnen kunnen komen."
"En ik voeg er nog bij, Land, dat het water dan ook den vulkaan niet
binnengestroomd, en deze nog een vuurspuwende berg wezen zou. Je
spijt is dus overbodig."
Wij begonnen te klimmen; de helling werd hoe langer zoo steiler, en
de paden hoe langer zoo nauwer; soms waren er diepe spleten in den
grond, waarover wij moesten heenspringen; dan moesten wij weer om ver
uitstekende en overhangende rotsblokken heen; wij kropen soms op de
knieen of op den buik voort. Maar met hulp van Koenraaads behendigheid
en Neds kracht kwamen wij alle hinderpalen te boven.
Op een hoogte van ongeveer dertig meter, veranderde de aard van den
grond, zonder dat deze daarom nog begaanbaarder werd; wij stuitten
op zwarte basaltblokken; soms lagen zij met zwavel bedekt over een
vlakte neergeworpen, dan weder vormden zij regelmatige pris
|