nd gelijk met dat van de zee buiten dien muur,
zoodat er noodzakelijk gemeenschap tusschen het meer en de zee moest
bestaan. De hooge rotswanden, waartusschen wij lagen ingesloten,
welfden zich boven ons, en vormden als het ware een omgekeerden
trechter van vijf of zes honderd meter hoogte. Bovenin was een
opening, waardoor ik de schemering gezien had, die waarschijnlijk
aan het daglicht moest worden toegeschreven.
Voordat ik den inwendigen vorm van deze verbazend groote grot
nauwkeuriger onderzocht, voor ik mij zelven afvroeg of dat het werk
der natuur of van menschenhanden was, trad ik op den kapitein toe en
vroeg hem waar wij waren.
"Wij zijn midden in een uitgedoofden vulkaan," antwoordde de kapitein,
"waar de zee is binnengestroomd tengevolge van een scheur in den
grond, daarin door een aardbeving ontstaan. Terwijl gij in bed laagt,
mijnheer de professor, is de Nautilus in dit meer gekomen door een
natuurlijken waterweg, die op tien meter onder het oppervlak van den
Oceaan bestaat. Hier heeft mijn vaartuig een zekere gemakkelijke,
geheimzinnige haven, tegen alle winden beveiligd. Waar zult gij ergens
op eenige kust van uw vasteland of van uw eilanden een reede vinden,
die tegen deze veilige ligplaats opwegen of tegen de woede der orkanen
beschermen kan?"
"Inderdaad, kapitein, hier zijt gij veilig; wie zou u in het hart
van een vulkaan kunnen achterhalen? Maar heb ik aan den top geen
opening ontdekt?"
"Ja, de krater, die vroeger lavavlammen en rook uitwierp en waar nu
de frissche lucht, die wij inademen, binnenstroomt."
"Maar welke is die vulkaan?" vroeg ik.
"Hij behoort tot een van de talrijke eilandjes, die in deze zee als
gezaaid zijn. Hij is voor de schepen een klip, maar voor ons een
groote grot. Het toeval heeft mij die doen ontdekken, en daarin heeft
het mij goed gediend."
"Maar zou men door dien krater niet naar beneden kunnen afdalen?"
"Evenmin als ik er uit zou kunnen klimmen; tot op een hoogte van
honderd voet kan men den inwendigen wand bestijgen, maar hooger op
hangt de rots zoo veel over, dat zij niet bestegen kan worden."
"Ik zie, kapitein, dat de natuur u overal en altijd dient. Gij zijt
op dit meer in veiligheid en niemand als gij kunt het bezoeken. Maar
waarvoor hebt gij die schuilplaats noodig? De Nautilus behoeft toch
geen haven?"
"Neen, mijnheer, maar hij heeft electriciteit noodig om zich te
bewegen, elementen om deze voort te brengen, sodium om de elementen
te voeden, k
|