t het vuyl? het had ons overstoven
En weer op niews verraen, 't en waer ick 't meester was.
Mijn' bueren vraeghden wel naer Sand, maer naer geen' Ass'.
Soo keerde Nood in Deughd: 'k most bergen wat ick roeyde[71];
Dat bergen wierd een Bergh, die tot des' hooghde groeyde;
Wild most hy daer niet zijn: eerst wierd hy onder tam,
Met dat ick hem besnoeyde, en hier gaf en daer nam;
Flucks wierd hy klocke-rond, gelijck 't spoor van een passer.
Bewaren is meer konst dan krijgen is; hy was er.
Hy most behouden zijn. Ick vongh hem in dit net,
In dese groene Muts; die wierd hem opgeset,
Als gaende nu te bedd' om slapers-wijs te dienen,
Met gras en bloemekens. Nu geef ick het in tienen,
Dit raedsel, wie het zy, die 't van my niet en weet:
Hoe 't innerst ingewand van desen Schoon-schijn heet.
Van buyten staet hy groen en soeckt my te believen
Met kruydjens velerhand, gespeckt met Matelieven;
Van binnen is hy ros, verraderlick: of rood
Van schaemte; let daer op, ghy, die een' swacke boot
Door 's Werelds baren voert: daer moeten[72] sich, niet Bergen,
Maer menschen als mijn Bergh, die binnen alles bergen
Wat boos en onrecht heet, van buyten in een schijn,
Die haer meer Engelen dan Menschen maeckt te zijn.
Schrickt oock wat voor rood sand, ghy Groene-wambas-kalven,
Die u heel Meesters houdt, en niet[73] en weet ten halven;
De Berghjens die ghy vleidt zijn blanck en groen om 't seerst,
En 't lachter u al toe, dewijl ghy op uw teerst
Tot op den Bodem toe gras-boter meent te vinden:
Maer 't is' er sorgelick te treden voor de blinden:
Gesuyckert is de korst, de Taerte menighmael
Van Gall' of Aloe, en 't vriendelick onthael
Van 't Meisje werdt rood sand; Als de beloften uyt zijn,
En 't Bruylofts Bed verkroockt: dan moet ghy haer te buyt zijn,
En klagen sonder help, dat u een vriend'lick vel
Gevoert heeft (ick en weet niet heeters) in de Hell'.
Doet oock u self bescheit, Moer Eva's echte kind'ren,
Stal-lichtjens[74] voor de Mans, ick wil u niet verhind'ren
Uw weer-woord uyt te slaen: het deckt oock wel rood sand,
Dat ghy tot onsent licht soudt nemen voor goed Land:
Die lieffelicke korst van buygen en van strijcken,
Van sterven lit voor lit, uer voor uer te beswijcken,
Berght veeltijds (let: veeltijds) soo wonderlicken aerd,
Dat ghy het beter wist gescheiden, als gepaert.
Dus ben ick Heer in 't groen van Roodenbergh gewerden.
Dat was te trotschen Van[75], om soo slecht uyt te herden:
Daer most wat aensiens op, soo dat mijn niew
|