ghy zijt uw deel in ons ontbijten quijt!"--
Zuydwestwaert Hoef aen Hoef, en Voorburghs Ambachtsheeren,
En Delft, haer' vaste vest, daer hondert Molens keeren,
En tuygen, wat' er meels tot soo veel monden hoort,
Daer van men 't Straet-gerucht schier binnen Hofwijck hoort:
Dan Rijswijck, 't schoone Vleck, dat Princen kon bekoren[233]:
Ter Westelicker Son den lieven Haeghschen Toren,
En, over 't Broeckerhoy, der Graven hooge Woud,
En voorts de witte wal van 't Scheveninger Sout.
Kiest venster en gesicht; en weet' er af te seggen:
"Dit keur ick voor het schoonst, dit soud ick liefst verleggen",
Soo weet ghy meer als ick, die noch een weerhaen ben,
En twijfel, waer ick best mijn' oogen henen wenn'.
Verveelt u 't uytsien, keert; met insien sal ick 't soeten,
En doen u in een Kas van Boeren-boeckjens wroeten,
Van Boecken uyt de Stadt, van wijsheit in 't Latijn,
Of in sijn Moeder, Griecksch, of dat nu Talen zijn:
Parijs-werck, en niew Roomsch, of in de ronde lett'ren
Van 't prachtige Madridsch, of in het Engelsch quett'ren[234],
De Tael van alle Tael, die nergens thuys en hoort,
En allom boortigh is; of die m'in Holland hoort;
Of in besaeit papier met letteren en noten
Van over Zee gebracht, of in mijn' vorm gegoten;
In Veelen, soo ghy 't soeckt, in Luyten, soo 't u lust:
Tot dat ghy bidden sult: "ey, gunt mijn' sinnen rust;
'k Ben Hofwijck sat gesien, gelesen, en gegeten;
En wend het naer den Haegh: al wilt ghy hem vergeten,
't Is oock een soet verblijf, spijt Hofwijck en sijn' Heer!"
Ja (segh ick suchtende), maer was 't voor desen meer.
Soo scheid ick van mijn' vriend, soo breeckt hy uyt mijn' banden,
Soo treed ick uyt mijn Touw, soo raeckt ghy uyt mijn handen,
Moe Leser, dien ick flus voor d' eerste groete gaf,
Nu voor de leste geef: "De groote Webb' is af!"--
Noten:
[1] Hel-ste, helderste, scherpst.
[2] Ben er.
[3] Eerst "Delfland".
[4] ondergrond.
[5] De scheiding.
[6] zwijgend.
[7] Geen vrucht dragende.
[8] Met eist beplante.
[9] Vatbaar, vruchtdragend.
[10] Des, daarvan.
[11] onredelijk.
[12] verg. boven in III en IV.
[13] In zijn oorspronkelijke beteekenis van slecht.
[14] Achter, o, voorraad.
[15] Overleg.
[16] Heel, gaaf.
[17] Den weg bijster, mis.
[18] kinder-
[19] Anders paddestoelen.
[20] Versta: in den tweeden en derden graad.
[21] vooruitzicht.
[22] Stadje.
[23] verdeeld.
[24] Versta: fidei commis, gelijk H. zelf aangeeft.
[25] Voor wassen, groeyen.
[26] beveelt.
[27]
|