] De bekende haagsche straten.
[117] Versta: in den pas geeindigden 80 jarigen vrijheidsoorlog.
[118] Versta: het Engelsche, na de onthoofding van Karel I.
[119] Die van Engeland, Schotland, en Ierland.
[120] De bekende zaal op 't Binnenhof.
[121] Eerst: mijn.
[122] Thans toen.
[123] De Apostel Paulus.
[124] Zacheus, de tollenaar uit het Evangelie.
[125] Eerst:
En 't moeyelick geweld van schrale winterwinden
Te weeren van myn Plein. Daer heb ick my verpraet:
Sy syn nu hondert jaer, en overlangh in staet.
[126] nabij.
[127] Scheuren.
[128] kleinigheid.
[129] Paddestoel (Duivelsbrood).
[130] Zoo, indien.
[131] Onbetaste.
[132] Versta: bitter.
[133] erken.
[134] onverkwikkelijk.
[135] Versta: tegen zijn heeren in verzet.
[136] 1618.
[137] schuw.
[138] behalve.
[139] verschillen, schelen.
[140] dwaallicht.
[141] door en door.
[142] harde
[143] Eenvoudige.
[144] knarbeentjens.
[145] Versta: den dood met zijn seis.
[146] Als een rosmolen.
[147] camperfoelie.
[148] Thans veelal tot belachte verzwakt.
[149] bloem (eig. madelief).
[150] Anders tier.
[151] Voor landwaart.
[152] git.
[153] Borstlap.
[154] Het later zoo beruchte Groenezootjen.
[155] verwenscht.
[156] tusschenbeiden.
[157] Voor als er.
[158] Voor een mensch.
[159] zoo.
[160] Versta: 't zilvergeld.
[161] Eerst: al dat hy derft.
[162] palei, pijn paal; versta: met dwang.
[163] geweten.
[164] stugge.
[165] Versta: de schuinsche richting, waarin zich de zoogenoemde
Raadsheeren in 't schaakspel bewegen.
[166] wederga (verg. 't fransche en engelsche Pair).
[167] Voor veilig.
[168] Het vijftal zijner spruiten.
[169] dobbelsteen.
[170] Niets tegen.
[171] Keeren.
[172] Goud-of zilver-geld.
[173] macht.
[174] vrolyk moe-gemaakt.
[175] nasmaak.
[176] Vereenzaamde.
[177] effen.
[178] Heen-en-weer varen.
[179] Het schuit-jagertjen.
[180] Anders bladen;
[181] overroemen.
[182] Die in Haarlem en Leiden.
[183] Schippers-plattelandsch voor bruggen.
[184] Als of ik die stond aan.
[185] Lui en ledig.
[186] Koutte, keuvelde; verg. 't fr. causer.
[187] Af, van.
[188] Voor men.
[189] Truweel, truffel.
[190] Trezoortjes, geldkistjen.
[191] leelijk.
[192] Denken, peinzen.
[193] Daar 't niet zoo te ramen is, of men vindt zich van de eene of
andere zij belaagd.
[194] Bekrachtigen.
[195] alles.
[196] Zijn keur voldaen.
[197] Verklapt, versnapt.
[198] zotten.
[199] Meen, stel.
[200] toereiken.
[201] lage.
|