e of gebrekkige vogels. Het is er al
mede als met de menschen--er zitten er vele in kooien, met verlof om in
eene beperkte ruimte rond te fladderen, en die niet sterk en maar dun in
de veeren zijn bevinden zich daar het best bij. Soms kan er een ook eene
veer leenen, die een ander afgeschud heeft, en maakt dan zelfs onder
zijne kooikameraden nog heel wat vertooning.
Maar wat zich vrij en krachtig voelt, verlaat de beperkte ruimte, vliegt
uit en zoekt zijn eigen weg en bestemming. Waarheen? Vooruit! Op eigen
sterke wieken gedragen, jaagt hij voort in de onbegrensde ruimten.
Sommige, door een gunstigen wind voortgestuwd, duizelen van hun eigen
vaart, worden angstig, willen terugkeeren, en bij het wenden van hun
koers storten zij neer en verpletteren zich den kop. Andere, die gauw
duizelig werden en niet zoo hoog vlogen, breken maar een vlerk of poot
en krabbelen stilletjes weer naar de kooi terug.
De beste en sterkste kampen gewoonlijk met veel tegenwind; menige
schoone veder wordt hun ontrukt, bij het zoeken naar hunne bestemming en
het moeitevol vergaderen van voedsel, doch naar de kooi, al konden zij
het er nog zoo goed hebben, keeren zij nooit weer.
Laten zij dan uitvliegen. Ik verzamel ze en roep ze op,
Kom hier, gij, deze on gene van mijn pluimgeslacht.
Maar ik geef daartoe liever het woord aan den hop; die weet beter hoe
men dat volkje moet toespreken:
Ehophophophophophophophophophop
Io io, ito ito ito ito
Kom hier, gij deze en gene van mijn pluimgeslacht,
Die 't bouwveld der landlien in vruchten rijk
Beweidt, ontelbare vluchten op koren belust,
Zaadkorrellezende bent,
Snel van vleugelen, verbroldend zoetklinkende zangen,
Die in scharen de voren
Vullend, om de kluiten fladdrend zachtkens orgelt
Lieflijk met zoeten zang
Tio tio tio tio tio tio tio tio
Wie er van u in de tuinen en klimop
twijgen het voedsel u leest,
Wie op de bergen, gij ook wildevijgenverslinders, aardbezienpikkers,
Vliegt haastig nu hierheen op den roep van mijn stem,
Trioto trioto totobrix.
Die, op de lage moerassen, de bijtende
Muggen opsnapt, of de waterstreken
Bewoont en het schoon Marathonische grasland,
Vogel, gij bontgevleugelde,
Hazelhoen, hazelhoen,
Gij ook, die over den golfslag der zeeen
Saam met de scharen der ijsvogels vliegt.
Komt
|