e muiltjes bij, den wijden vlieger, die, halverwege
opgekoppeld, den bouwen of den eigenlijken rok laat zien, en, wat den
rijkeren aangaat, de satijnen en fluweelen borstlappen met goud en
paarlen en edele steenen gesierd, de in fluweel gebonden bijbels, met
juweelen of goud bezet en aan gouden of zilveren kettingen aan den arm
hangende, en daar hebt gij de vrouwtjes zooals zij ter kerk gingen.
Scheen het donkere laken of fluweel van der mannen broek en wambuis, met
den gewonen mantel en statigen rimpelkraag of platte, breede bef, van
meer deftigheid en eenvoud te getuigen, de opmerkzame kon toch in de
fijnheid der stoffen, in het _point d'Espagne_, dat hals en polsen
sierde, in de borduurselen der handschoenen en wambuizen, in de breede
rozetten, "_als doffers ruijge pooten_", die den steil en rood gehakten
schoen overdekten, en in de veder, die den hoed omwuifde, sporen van
verfijning ontdekken, en eene mode, die, vooral onder de jongere
_Monseurtjens_, tot een zwieriger opschik begon te lokken.
Het ruime schip der kerk was spoedig door de gemeente gevuld, terwijl de
aanzienlijken de met eikenhout beschoten en door breede, rijk gebeitelde
luifels overhuifde banken rondom de zuilen, bezetten. In de ruimte,
tusschen de zuilenrij en de zijwanden, stond eene menigte van burgers,
die nog met elkander fluisterden, voordat de prediker optrad, terwijl de
hondenslager de viervoetige kerkbezoekers verjoeg.
--Wie zal er prediken? vroeg een burger, die tegen eene kolom stond te
leunen, aan zijn buurman.
--Men zegt Smout, antwoordde deze. De eerste trok de wenkbrauwen op, als
gaf die naam reeds veel te denken, en als waren die gedachten van minder
opwekkenden aard.
--De gemeente schijnt het geweten te hebben vervolgde de tweede
spreker,--want in lang zag ik het zoo vol niet; een kloek prediker, vol
ijver en vuur des geloofs, een gewijd vat....
De andere scheen eene aanmerking, die hij op de lippen had, wellicht
deze, dat het een vat was, dat wel eens overkookte, terug te houden,
want men moest voorzichtig zijn in die dagen.
--Vol van ijver voor 't rechtzinnig geloof, dat nu vertrapt wordt, ging
de andere weder voort,--maar dat is er een, die zich den mond niet zal
laten snoeren, al hebt ge nog zooveel vendelen ingenomen, heeren
burgemeesters!
Dit zag op de versterking van de bezetting, die de regeering had
aangevraagd, en die de tegenpartij het volk diets maakte, dat tegen de
ware kerk dienen moest.
--Hij durft
|