ng der zeden een omkeer in dien eenvoud van
dracht had veroorzaakt, en dat de meesten _opsen Brabans of opsen Frans_
een zwieriger snede of pronkender dos hadden aangenomen. Het is geene
ijdele nieuwsgierigheld, als wij die kleeding eens in oogenschouw
nemen--de zedenschildering zal niet juist wezen, zoo zij het uitwendige
voorbijziet, en niet acht, hoe nauw de kleeding met den mensch
samenhangt. Met den eersten oogopslag zullen wij kunnen zien, dat wij
niet meer alleen den Hollander voor ons hebben, puriteinsch stroef,
aartsvaderlijk eenvoudig, besloten in den beperkten gezichteinder van
zijn klein land, als de Hollandsche Maagd in haar tuintje, en als de
Zeeuwsche leeuw, worstelend om zich boven de baren te houden; maar reeds
machtig, ontzien, rijk, die de wereld doorgereisd heeft, die al eene
zekere mate van cosmopolitisme in zijne nationaliteit toelaat, wiens
gezichteinder verwijd is, en dat een vrijer, ruimer, veelzijdiger blik
in het veld der kennis die onbelemmerde werking van den geest begint
voor te bereiden, welke later de roem dezer eeuw zal worden.
Doch, al is er grond om in die grootere weelde en uitheemscher tooi een
fijner beschaving, een ruimer en algemeener denkwijs te prijzen, niet
minder waarheid is er in de geestige hekeling van de ijdele en dwaze
modegrillen, die menig dichter dier tijden ons geeft.
Ziet gij onder de vrouwelijke kerkgangers nog enkele, die _ouwe wets_
zijn, bij vele hebben de opgestreken haren, door het eenvoudige mutsje
gedekt, voor sierlijker hoofddeksel, voor naalden en veeren, voor
krullende lokken, "_eigen goed of aangekochte waar_", plaats gemaakt.
Hier ziet ge, zooals Huygens, de scherpe satyricus, als hij het wezen
wilde, ze ons naar het leven heeft afgeschreven--een stukje in den
fijnen, uitvoerigen trant van Dou en Mieris:
Een over-laden oor met oude-moeders beenen,
Met verr- en diepgesocht, en daerom waerde, steenen;
Een om-gebandden hals, trots eenigh brack-gespan;
Een schuynsche rimpelkraegh, trots alter Boeren wan;
Een rondom staelen arm, trots alter Krijgsluij vonden;
Een open memmenhol, trots wind en winters wonden;
Een stege Walvisch-romp, plat achter, spits van voren;
Een opgetroste krans, trots eenig' Klocken-toren;
Een omgehoepte pack, trots menig keernen-vat.
Hij vergeet ook niet
..................... 't pinceel dat geven zal,
Dat de natuur vergat .........................
Voeg er de klepperend
|