gij ons gering en als kwajongens acht!
Gij luistert naar een hoop poeten en orateurs en juristen, die hunne
dingen uit heidensche boeken en wetten halen, maar wij zeggen u: _de
Heere zegt_! Wij hebben de wet en de profeten; pleegt dan met ons raad
en volgt onze vermaning. Wij zijn uwe herders; zal ook het schaap zijnen
herder regeeren? Wee den afvalligen, zegt Jesajas, die zonder mij
raadslagen!
Herstelt dan die voor de ware religie onrecht geleden hebben, herstelt
die gij ontschutterd hebt! Volgt niet na de voetstappen Rehabeams, want
de Heer strafte Rehabeam, en het volk viel van hem af. Keert dan terug
van uwen zondigen weg, en laat het niet van u gezegd worden: na deze
geschiedenissen en keerde Jerobeam niet van zijnen zondigen weg!--
* * * * *
Wat burgemeester Oetgens en zijn collega Bicker hebben opgeschreven
gedurende de preek?
Wij zullen later zien, hoe zij er over dachten. Wat de gemeente aangaat,
een enkele slechts daarvan, bij wien de rede geen grooten indruk had
gemaakt, dien de wilde soort van geheel uiterlijke welsprekendheid niet
had medegesleept. Gij hebt weder ruimschoots gezaaid, Smoutius, en wie
het zaad hier opnam zal het weldra ook zelf daar buiten
verspreiden,--zij zullen wel rijpen, die zaden, zij zullen wel spoedig
rijpen en vrucht dragen.
* * * * *
DE MAGISTRAAT.
Het nieuwe stadhuis, _des werelds achtste wonder_, was nog niet eens als
kunstgedachte in van Campens geest ontkiemd, en hoewel reeds lang de
klacht rees, dat het oude te klein was en de vroedschap er op zinde een
nieuw te stichten, deed men het nog maar met het
Aeloud Stadhuis, verminkt Stehuis,
Gewoon van ouderdom te bukken.
Dat bestond eigenlijk uit drie deelen. Rechts, als men er voor stond,
was het oude gebouw, met zijn geheel onversierden, puntigen gevel,
beneden van grauwe bergsteen, boven van gebakken steen opgebouwd; links
de latere aanbouw, waar, in de vensterbogen en nissen der eene zich
boven eene open bovengang verheffende verdieping, de gothische
klaverfiguur als eenig versiersel zichtbaar was; en tusschen deze twee
de van zijn klokwerk, en zijne spits met de oude kogge in top, beroofde
toren. Het geheel, meest uit de 15e eeuw herkomstig, was zeker zeer
nederig, en stak in eenvoud af bij de omringende huizen, die reeds
meerendeels in den vroolijken, frisschen trant van geschakeerde
roodkleurige baksteen en grijze houwsteen, en met
|