--Heeft hij iets beschreven?
--Ik weet het niet, mensch, maar 't zal niet veel wezen wat hij
achterlaat, hij liet zich door iedereen inpakken.
--Dat zeggen ze; ik had hem in geen tien jaren gezien; maar hij was
altijd wel wat losjes met 't geld.
--Neen, er moet wel wat zitten, hoewel ik niet zeggen wil, dat hij goed
op zijne zaken paste: 't is hard genoeg voor die 't rechtvaardig
toekomt!
--Och vrouw, wat zal ik je zeggen, een mensch is maar een mensch, en hij
had ook al 't zijne van de zonde, en dat zullen we nu maar niet ophalen,
ik zeg maar, de Heere heeft het oordeel.
Maar al matigden zich alleen beschikte, openlijk door ieder dezen ook
reeds het oordeel aan, de overledene bewoog er zich niet om in zijne
onverstoorbare rust.
--Och! hij heeft mij zoo veel goed gedaan, zeide, stil in een hoek, en
afzonderlijk zittend, op hartelijken, diep erkentelijken toon, terwijl
zij een traan wegveegde, eene vrouw, die niet tot de belanghebbenden
behoorde, maar met eenige andere gebeuren daar mede tegenwoordig
was;--och, hij heeft mij zoo veel goed gedaan, en verleden winter nog,
toen mijn jongen er zoo naar aan toe was.
Maar lof noch blaam was meer iets werkelijks voor den overledene, en
zijn strak, onbewogen gelaat was het beeld eener ziel, voor welke dat
alles thans in het niet was weggezonken. Grootsch maar huiveringwekkend
is die kalmte en dat verheven zijn boven alle oordeel der menschen.
Intusschen was de ontzegeling geschied en ging de notaris een
bureau--kastje onderzoeken, waar men met lange halzen en opgesperde
oogen omheen stond, in verwachting van een testament, waarin ieder der
aanwezigen als een ver en onduidelijk denkbeeld had, alleen tot
erfgenaam benoemd te moeten zijn. Maar niets van dien aard werd
gevonden, louter papieren van geene waarde en eenig los geld. In de
laden onder de kast vond men 's mans kleederen en het zondagspak van
zonderlinge oude snede, netjes in een doek gewikkeld, onderaan.
--Wat willen de vrienden met de kleederen gedaan hebben? vroeg de
notaris.
Er was eenige woordenwisseling over; niemand wilde ze hebben, dus was
het besluit: verkoopen. Doch de vrouw, wier dankbaarheid wij straks
hoorden, bewerkte, dat men het goed eene andere bestemming geven zou, en
niet dulden, dat 's mans kleederen in het openbaar, aan Jan en alleman,
misschien met bespotting, zouden verkocht worden.
Brave ziel, dat was een kiesch denkbeeld, dat uwe dankbaarheid u daar
heeft ingegeven!
|