zijde uit
al deze boeken had weggescheurd.
Het zag er treurig uit in Amsterdam met den geest der liefde en der
verdraagzaamheid in de eerste jaren van zestienhonderd. Nog versch lag
aan het levende geslacht de dwang in het geheugen, den gewetens onder de
"Spaensche tyrannie" aangedaan. Nog leefde het geslacht, dat zoo kort
geleden het juk had afgeschud, en zijne zonen, die het de vaderen hadden
zien doen. Nog had de kling geen rust of roest gekend, en vlamde de lont
der steeds geladene musketten. En de rouw over geliefden, door de zeis
van den dood weggemaaid, had in de bloedende harten nog niet opgehouden,
al waren de zwarte kleederen afgelegd. En toch, het ware zonder de
sprekende feiten der geschiedenis bijna ongeloofelijk,--en toch, treurig
gezicht! de voor zichzelf geeischte en nauwelijks verkregene, met de
uiterste inspanning verkregene vrijheid van geweten werd slechts voor
enkelen gehouden, maar aan anderen ontzegd, en men scheen zich alleen
aan de onderdrukking van den geest ontwrongen te hebben, om haar aan
zijn broeder--mensch, aan zijn broeder--christen, aan zijn broeder in
lijden, streven en overwinnen, op te leggen.
Nauwelijks is de strijd tusschen roomsch en onroomsch beslist, of in den
boezem zelven van het vrij geworden volk ontvlamt een zelfde twist. Er
is veel weemoedigs, maar tevens een bittere spot in de voorstelling, dat
men reeds dertig, veertig jaren en langer had gevochten, gevochten met
opoffering van alles, gevochten op leven en dood, met woede, met
wreedheid zelfs, om het recht te hebben dien bijbel te lezen, en dat men
nu de schoonste bladzijde der liefde ongelezen en onbetracht liet.
Die booze, vijandige geest was een leelijk, giftig onkruid, dat overal
woekerde en zich voortplantte, en een onkruid, dat reeds vroeg in de
eeuw ontkiemd, met de jaren daarvan opwies en bij alle rangen en standen
voorkwam. Als gij in de raadzalen komt, dan ziet gij het als eene vuile
schimmel overal op; het ligt op de plakkaten, op de notulen, op het
groene tafelkleed en de hooge stoelen met hunne kussens; het vermuft de
kasten en loketten, het zit in de tabberden, tot in de harten en hoofden
der Erentfeste Edelachtbare mannen. Daar had het veroorzaakt, dat de
bijeenkomsten van andere geloofsbelijders dan die der staatskerk werden
geweerd en, hunne predikanten uit de stad of in het tuchthuis werden
gezet; dat elke andersdenkende ieder oogenblik kon vreezen aangetast,
verbannen, met de zijnen zedelijk en ma
|