hier, komt hier, om te hooren de nieuwigheid!
Al de geslachten verzaamlen wij hier nu
Van 't langhalzig vogelenvolkjen.
Want, hier komt een wijze grijsaard,
Vol van nieuwheid,
Nieuwe dingen komt hij stichten.
Komt hier ter vergaadring allen,
Haast u, haast u, haast u, haast u,
Torotorotorotorotorotix
Kikkabau, kikkabau,
Torotorotorotorolililix!
Dit heerlijke vogellied, echte vogelmuziek met woorden van Aristofanes,
is in het jaar 414 voor het eerst op het Atheensche tooneel gezongen en
gespeeld; het is uit zijne comedie _De Vogels_.
Ik mag van deze "lustige, gefluegelte buntgefiederte Dichtung," zooals
Schlegel ze noemt, toch wel spreken zonder dat de kwade tongen mij de
domheid toedichten mijne dieren daarmee te vergelijken? Toch is
misschien de waarschuwing niet overbodig. O, lustige, gefluegelte,
buntgefiederte Dichtung, welk een libretto voor Mozart's
Papagenen--melodieen! Dat zijn eerst Vogels, waarde lezer, en van
schitterende pluimage. Dat is een van die boeckxkens--wat een letters
had men vroeger noodig--om gelijk Simeon als "het kindeke Jezus" in
zijne armen te drukken, en te juichen dat men die heerlijkheid
aanschouwt.
Maar het is toch geen boekje voor iemand als onze gemoedelijke Thomas a
Kempis. Het is een goddeloos boek, vol Atheensche Witze en Attisch zout,
vol dolle idealen en snijdende parodieen, met wat obsceniteiten,
afgewisseld door de zangerigste melodieen--fijne poezie en
nachtegaalsslag,--en bovendien met eene foliopersiflage van de goden,
eene persiflage, die Aristofanes den tweeden prijs niet deed missen,
terwijl het zachtstwijsgeerig rationalisme Sokrates het leven kostte.
Zoo waren de Atheners. Aristofanes voert er in zijne _Vogels_ een paar
exemplaren van op. Peisthetairos, een plannenmaker en speculant, en
Euelpides, groot van verwachtingen, klein van moed, lustig van zinnen.
Zij verlaten Athene om ergens op of boven de aarde eene betere plaats te
zoeken, waar niet altijd geprocedeerd wordt, waar men zijne schulden
niet behoeft te betalen en waar men zijnen lust kan vieren. Zij komen in
de streken, waar de vogels wonen; zij ontmoeten den hop en stellen hem
voor, in de lucht eene groote vogelstad te bouwen. Prachtige gedachte,
zegt de hop en roept al de vogels, met het lied, dat ik mededeelde. Daar
stroomen zij toe, eene onheilspellende wolk van gevogelte. Zij dreigen
de Atheners; het zijn vogelvangers,
|