asileia.
En zoo eindigt deze halsbrekende vogelutopie.
Maar wij, hoe komen wij weer heelhuids uit deze wolkenvogelstad op de
gewone aarde en bij ons eenvoudig pluimgedierte?
Doch zoo gaat het in het leven. De lezer dient er zich mee te troosten,
dat het plotseling geschiede, zonder overgang. Evenzoo worden wij met
een schok wakker uit de schoonste droomen, en na de omzwervingen in den
ether zien wij opeens onze voeten op de straatsteenen staan. Toch blijft
van dat zweven in de wolken altijd iets in de herinnering rondzingen.
NOTEN:
[1] Deze bundel, ofschoon de oudste stukken bevattende, verscheen eerst
in 1874 na anderen van jongeren oorsprong, die in 1872 het licht had
gezien.
[2] Een stuk van ouden datum, niet herdrukt. Verscheen in Nederland,
1856
* * * * *
TWEE KUNSTENAARS.
Eens waren de geesten overal. Van alle stof waren zij de bezieling, zij
woonden in de lucht, in de stroomen, in de zon, in de starren, in den
bloemkelk en de kleine beek, in den mensch en zijne omgeving, in zijn
denken en voelen, en heel het leven was van hen vervuld. In de lucht en
de bosschen maakten zij muziek, aan de starren en wolken gaven zij
spraak, en leerden haar, evenals den bergen, boomen en wateren, de
heerlijkste dingen vertellen; aan de bloemen schonken zij de poezie der
kleuren, den mensch de verbeelding, en zoowel in als buiten hem ontstond
door hen de liefelijkste wereld.
Het is niet de schuld der wetenschap, dat het niet meer zoo is.
Integendeel. Dat hebben de geestverdrijvers, waarvan sommige de
wetenschap tot hun doel gebruiken, verspreid om den smet van zich af te
werpen. Het was aan de domheid te wijten en aan de menschen, die niet
denken en gevoelen, maar alleen grof zinnelijk waarnemen.
En de geesten verdwenen.
Hoe verdwenen zij?
Toen de menschen de geesten niet meer begrepen en kenden, beweerden zij
dat deze niet bestonden. Zij knepen hun oogen dicht en spraken: de zon
is weg.--Ziet! zeiden de geestendooders, men heeft ons vroeger
wijsgemaakt dat er geesten waren in de natuur, maar wij weten het nu
beter.
En zij namen een boom en zaagden hem door, tot anderen, die nog
twijfelden zeggende:--Ziet gij wel dat er geen geest in zit; het is
alleen schors, spint en hout.
Anderen namen een schoon beeld.--Als er geest in zit, zeiden zij, dan
moet hij er ook uitkomen,--en zij braken het open. Eerst de beenen, en
toen zij niets vonden, het lijf, en toen het hoo
|