en mij en legden mij
neder.--Slaap, slaap, gij kunt ons niet langer zien arbeiden, maar
morgen zult gij onze werken zien.
* * * * *
--Moeder, moeder, riepen 's morgens de kinderen, die het 't eerst
ontdekten, naar de glazen loopende,--wat heerlijke bloemen en beelden!
Dat hadden 's nachts de geesten gedaan.
Herinneringen aan alle streken der aarde penseelden zij op die ruiten.
Er was geen plekje op de aarde, waar Lucht niet geweest was, en Vorst
had ook veel gezien, zoodat zij eene rijke verbeelding en een schat van
ideeen hadden, die onuitputtelijk was.
Uit het verre Westen, de nieuwe wereld, brachten zij herinneringen van
breede rivieren en watervallen, van reusachtige wouden en berggevaarten.
Uit het Zuiden had Lucht vroegere herinneringen van krachtvollen
plantengroei en exotische bloemenpracht, en van de heerlijkste gedaanten
uit dat land der schoone vormen, en Vorst etste ze met fijne stift op
het glas.
Uit het Oosten bootsten zij palmen en waaierboomen, aloe's en cactussen
na, en edelgesteenten, met de weelderige gedachten en vormen van het
morgenland, de wieg des menschdoms.
Al die beelden uit een lang en werkzaam leven, die herinneringen van
hunne veelvuldige omzwervingen en reizen op de aarde, kwamen in de
schoonste vormen door hun rijk en weelderig genie te voorschijn, en
werden door de kunstenaars met steeds vernieuwde oorspronkelijkheid
voortgebracht.
Onbaatzuchtig, als alle ware kunst is, werkten zij niet alleen voor
rijken, maar ook voor armen; zelfs waren er bij sommigen der aan
zienlijkste lieden, waar nacht en dag in alle vertrekken eene zoele
zomerhitte heerschte, geene sporen hunner kunst ontdekt, en daar waar
geene gordijnen zelfs waren om de glazen te bekleeden, bedekten zij die
met hunne keurigste scheppingen. Edele belangelooze kunst, die hare
gaven uitstrooit zonder aanzien des persoons.
Doch hoe grootsch en machtig het genie van mijne kunstenaars was,
doorgaans werden zij weinig begrepen en geacht. Daar zat een geleerde te
werken, terwijl zijne glazen met planten en gewassen overdekt waren,
cactussen, cederen, palmen, orchydaeen, en wat al meer, vreemder en
zeldzamer dan die der rijkste broeikassen of botanische tuinen;
fossielen, visschen, schelpen en kristallen zonder wederga; maar de
geleerde lette er niet op of keurde ze zijne aandacht niet waard. Het
was immers maar kunstwerk!
Wat verder stond een kantoorman voor zijn raam, en krabde
|