den, dat ik minder bang behoefde te zijn voor dieven.
Niettemin _was_ ik bang voor hen, gelijk de pligt is van ieder die eene
gevulde beurs op zak heeft.
"Ziedaar het verhaal mijner reis. Was zij eene aaneenschakeling van
elenden, hetgeen volgde was louter liefelijkheid. In welstand bereikte
ik het slot van Anna, vrouwe van Veere. Hoe zal ik de beleefdheid, de
vriendelijkheid, de edelmoedigheid dezer dame beschrijven? Rhetorische
bloemen, dit weet ik, zijn verdacht; inzonderheid bij hen die als gij er
slag van hebben ze aan te wenden. Doch in dit geval, geloof mij, maak ik
mij aan geenerlei overdrijving schuldig, en het is veeleer mijne kunst
die te kort schiet bij de werkelijkheid. Eene zediger, verstandiger,
bevalliger of vriendelijker vrouw werd door de natuur nooit gevormd. Van
hare heuschheid heb ik de uitstekendste blijken ontvangen, en zonder dat
ik in de gelegenheid was haar een dienst te bewijzen, heeft zij in de
hoogste mate mij aan zich verpligt."[41]
* * * * *
Hier moeten wij scheiden van Erasmus. Op zijn verderen levensloop, zeide
ik reeds, is door zijne landgenooten weinig invloed uitgeoefend. Zoo de
diensten welke nederlandsche vrouwen hem bewezen niet verder zouden
reiken dan het einde zijner leerjaren, aan de beweging zijner
wandeljaren bleven de nederlandsche mannen nagenoeg vreemd. Ons bestek
eischt alleen dat wij, na zulk een ruim gebruik van zijne brieven
gemaakt te hebben, ook de beteekenis trachten aan te duiden van de twee
andere werken, die ondanks hun idioom tot heden hem doen voortleven als
den man van een nieuwen tijd. De kleine wijsgeerige satire, bedoel ik,
die zijn populairste geschrift blijven zou, en zijne tachtig korter en
langer dialogen over allerlei onderwerpen van den dag.
Men beweert dat de volgende anekdoten historisch zijn niet alleen, doch
men noemt met naam en toenaam de noordnederlandsche stad waar de stukjes
gespeeld zullen hebben.
Te Dordrecht was een priester die heimelijk eenige levende krabben op
het kerkhof zette, aan wier zijden hij brandende waskaarsjes geplakt
had. Het kruipen dezer dieren tusschen de graven, bij avond, deed de
uitwerking eener schrikbarende spokerij, zoodat de gemeente zich
eerbiedig op een afstand hield. "Als het volk hierover zeer verschrikt
was (gaat de oude dordrechtsche stedebeschrijver voort, aan wiens
zelfbehagelijk antipapistische vertolking eener bladzijde van Erasmus ik
deze plaats ontleen), zoo riep
|