et ijverig tot vrede aan; maar ...
't is boter aan de galg gesmeerd. De burgers in de landen klagen steen
en been over al de rampen; sommige menschen fluisteren wel zachtjes
tegen elkaar, terwijl ze beweren dat 't onbillijk is hoe wegens
persoonlijken wrok of eerzucht van twee of drie menschen alles op de
wereld 't onderst boven wordt gekeerd: maar, geloof me, de rechtvaardige
plannen van de Schrikgodinnen zullen 't winnen. Maar waarom vondt ge het
noodig om ter wille van een nieuw schip naar de bovenwereld te gaan?
Zijn er dan bij ons in de onderwereld geen handwerklieden? We hebben
toch Vulcanus.--CHARON: Heel mooi, wanneer ik een metalen schip noodig
had.--ALASTOR: Voor een kleinigheid zou men er een timmerman kunnen
ontbieden.--CHARON: Jawel, maar 't ontbreekt ons aan
timmerhout.--ALASTOR: Wat zeg je? Zijn in de onderwereld dan geen
bosschen meer?--CHARON: Zelfs de lieflijke bosschen uit de Elyseesche
velden zijn opgebruikt.--ALASTOR: Waarvoor?--CHARON: Voor het verbranden
van de schimmen van ketters. Zelfs zoo, dat we onlangs gedwongen zijn
uit 's aardrijks ingewand kolen op te graven.--ALASTOR: Wat? Kunnen die
schimmen niet op min kostbare wijze worden gestraft?--CHARON: 't Is
Rhadamanthus die aldus besloot.--ALASTOR: En als je nu een boot gekocht
hebt, hoe kom je dan aan de riemen?--CHARON: Mijn taak is 't het roer te
hanteeren: de schimmen moeten roeien als ze den Styx over
willen.--ALASTOR: Maar er zijn er toch ook die niet geleerd hebben te
roeien.--CHARON: Bij mij bestaat voor niemand een uitzondering. Roeien
moeten alleenheerschers, roeien moeten ook kardinalen op hun beurt, of
ze 't geleerd hebben al dan niet.--ALASTOR: Nu ik hoop dat ge onder
bescherming van Mercurius een goeden koop van een boot moogt sluiten. Ik
zal je niet langer ophouden. Aan de onderwereld ga ik een blijde
boodschap brengen. Maar Charon, hoor nog eens even!--CHARON: Nu wat is
er?--ALASTOR: Maak dat je wat gauw terug komt, opdat je niet door de
menigte van schimmen overstelpt wordt.--CHARON: Ja, je zult er al meer
dan tweehonderdduizend op den oever van de rivier aantreffen, behalve
die, welke al in 't water rond zwemmen. Maar 'k zal me haasten zooveel
ik kan. Zeg hun intusschen dat ik er spoedig zal wezen.
NOTEN:
[1] Erasmus schreef dit ongeveer in den tijd toen keizer Karel V met
Hendrik VIII, koning van Engeland, oorlog voerde tegen Frans I, koning
van Frankrijk.
[2] Hiermee duidt Erasmus zich zelven aan, zooals hij dat op mee
|