n nacht ging het, na een overvloedigen regen, weder fel
vriezen; hetgeen den weg zeer moeijelijk maakte. Voeg daarbij eene
overvloedige hoeveelheid sneeuw, vervolgens hagel, vervolgens nogmaals
regen, die, zoodra hij den bodem of een boomstam raakte, ijs werd. De
weg was over zijne volle breedte een ijskorst; niet effen, maar golvend,
en met eene scherpe punt op den top van iederen kleinen heuvel. De
boomen waren met ijs bekleed, zoo dik en zoo zwaar dat de toppen van
sommigen den grond raakten. Van anderen waren de takken afgescheurd, van
anderen de stammen doormidden gespleten; nog anderen waren geheel
ontworteld. Verschillende landlieden, mannen van jaren, betuigden mij
zulk een schouwspel nog niet beleefd te hebben. Intusschen moesten onze
paarden[39] nu door sneeuwhopen waden, dan zich een weg banen door met
ijs begroeide dorenstruiken, dan sporen volgen, hard als steen door de
vorst en daarna door den ijzel gescherpt, dan over eene bevroren
sneeuwkorst treden die niet stevig genoeg was om hen te dragen, maar wel
om hun de enkels te kwetsen.
"Hoe denkt gij dat Erasmus in dien stand van zaken te moede was? De
verbazing van zijn paard deelde zich mede aan den berijder. Zoo vaak het
dier de ooren spitste zonk mijn moed, en telkens als het stortte sprong
mijn hart overeind. Het eene oogenblik bekroop mij de vrees getroffen te
zijn door het noodlot van Bellerofon, het andere verwenschte ik mijne
ligtzinnigheid die geleerdheid en leven mij had doen toevertrouwen aan
een redeloos dier.
"Doch verneem een avontuur dat gij wanen zoudt aan de waarachtige
fabelen van Lucianus ontleend te zijn, ware het niet in levenden lijve
mijzelf overkomen, en ware niet Battus er ooggetuige van geweest.[40]
"Het kasteel lag voor ons en eene baan van ijs scheidde er ons van. Het
woei dien dag zoo hevig dat van de andere zijde twee mannen te vergeefs
den overtogt beproefd hadden. De wind had hen omvergeworpen en gedood.
Doch ik, gelukkig, had hem in den rug. Ik ging op den rand van den dijk
zitten en liet mij naar beneden glijden, zeilde de ijsvlakte over, en
bestuurde mijne vaart met een stok die dienst deed als roer. Nieuwe
soort van navigatie!
"Op de geheele reis naar hier ben ik bijna geen schepsel tegengekomen;
en niemand kwam mij achterop, zoo ongunstig was het weer. Eerst den
vierden dag is de zon zich komen vertoonen, indien het vertoonen heeten
mag. Een voordeel was voor mij aan het zamentreffen van al die
tegenspoeden verbon
|