_,
Favorinus den _Lof van Thersites_, den mismaakten homerischen zwetser,
en den _Lof der Derdendaagsche Koorts_ geschreven had. Die voorbeelden
stonden Erasmus voor den geest; en hij verhoogde meteen het pikante van
het genre, door in den mond der Dwaasheid, die niet uit hare rol mogt
vallen eene lofrede op zichzelve te leggen. Zij, niet hij, is de sofist
die van het begin tot het einde der _declamatio_ het woord voert.[83]
In de 18e eeuw is Erasmus geestig nagevolgd door Mandeville, wiens
bije-fabel een vermomde _Lof der Ondeugd_ in de maatschappij; door
Holberg, wiens onderaardsche reis van Klaas Klim vaak een _Lof der
Ligtzinnigheid_ in den Staat is.[84] Doch niemand heeft een geheel
zamengesteld, dat in zoo hooge mate, evenals de schrijver zelf, het
karakter van een natuurprodukt bezit. De _Lof der Dwaasheid_ is niet
diepzinnig gelijk een stelsel van metafysica, maar gelijk een artisjok.
De kern der vrucht smaakt zoet, en geeft eene juiste voorstelling van
den bloedzuiverenden invloed der werken van Erasmus in het algemeen. Een
voor een kan men de puntige bladen, die hare kroon vormen, afplukken.
Zelven eene specerij, behoeven zij niet afzonderlijk in olie en azijn
gedoopt, of met zout en peper gekruid te worden.
Indien onze nederlandsche schilders van den tegenwoordigen tijd te
bewegen waren, voor eene poos zich aan de omhelzing hunner
dorpsvertellingen te ontrukken, dan zouden zij door het behandelen van
een historisch onderwerp roem kunnen behalen: Erasmus te viervoet,
gevolgd door zijn burgerlijken rijknecht, door zijne rijdende
bibliotheek, en opziend uit het schrijfboek waarin hij bezig is
gelukkige invallen voor den _Lof der Dwaasheid_ op te teekenen.
Werkelijk is het kleine geschrift, dat door de vergankelijkheid nu
weldra sedert vier eeuwen geeerbiedigd werd, op deze wijze zoo niet
voltooid, dan toch aangevangen: in den zadel, gedurende de eerste
terugreis uit Italie in 1509.[85] Erasmus telde op dat tijdstip, naar de
gewone berekening, tweeenveertig jaren; had Rome en Venetie gezien; had
te Turin den dokterstitel gehaald;[86] zou in Engeland bij lord Mountjoy
of bij Thomas Morus gaan logeren, buiten; werd op dat oogenblik door
zorgen noch ziekte gekweld; en was, nog onberoemd, juist in de stemming
een werk der verbeelding te dichten, waarin hij onder den sluijer der
allegorie den vrijen teugel vieren kon aan zijne luim.
* * * * *
Betrekkelijk vroegtijdig schijnt Er
|