ven is deze
bescheiden overvloed Erasmus' deel geweest; en hij heeft zijne eenmaal
verworven onafhankelijkheid verdedigd met de angstvallige zorg van
iemand die bij ondervinding den bitteren bijsmaak van het brood der
maatschappelijke ballingschap kende, en hoe zwaar het valt vreemde
trappen te beklimmen. Eene nederlandsche Statenvergadering bood wel wat
laat hem een eervol geschenk in geld aan; engelsche vrienden hielpen hem
aan eene of meer prebenden; keizer Karel V benoemde hem tot staatsraad,
met vrijheid zijn traktement (indien het betaald werd) te verteren op de
plaats zijner keus.
Jaren lang heeft Erasmus op die wijze, eerst bij afwisseling, daarna
voor goed, onbezorgd te Bazel kunnen leven; heeft naar welgevallen zich
kunnen verplaatsen; te Freiburg zich een huis kunnen doen bouwen; paus
Paulus III voor een kardinaalshoed kunnen bedanken; het zich niet
behoeven aan te trekken, dat de inkomsten van een door dien kerkvoogd
hem toegedacht deventersch prioraat hem ontgingen.
Hadden de krachten slechts toegereikt, zijn middelen zouden in het
laatste levensjaar hem niet verboden hebben Besancon als woonplaats te
kiezen, en er den bazelschen hervormingsijver te gaan ontwijken. Uit
zijne nalatenschap, die zevenduizend dukaten bedroeg, konden de
algemeene armen te Bazel ruim bedacht worden, en goede vrienden tot een
aandenken een of ander kostbaar voorwerp ontvangen.[23]
Heeft Shakespeare het zaliger gevonden een huis en een inboedel te
kunnen koopen? Of was Erasmus gelukkiger iets te kunnen nalaten? Een
testament te kunnen dikteren aan een notaris?[24]
Wie zich eene voorstelling wenscht te vormen van hetgeen, toen het
zonnetje van den betrekkelijken voorspoed nog door moest breken, Erasmus
in zijne jongelingsjaren uitgestaan en geleden heeft, denke zich een man
als onzen voortreffelijken land- en ouderen tijdgenoot Groen van
Prinsterer (sommige portretten van Erasmus en sommige van Groen
vertoonen een zweem van gelijkenis,[25]) en vrage zich hoe het zulk een
fijnbewerktuigden geest in een tenger ligchaam te moede zou geweest
zijn, zoo hij gedurende de eerste veertig levensjaren met eene gemeene
soort van armoede had moeten worstelen? Te moede, ondanks het gunstig
verschil tusschen de maatschappelijke toestanden en hulpmiddelen in de
eerste helft der 19de eeuw en de laatste helft der 15de. Ondanks het
stammen uit een met onderscheiding bekend geslacht, en het niet
schrijnen of knagen van als een stigma beschouwde
|