e: ik wilde haar de kracht mijner vuisten doen gevoelen), toen zij
in een oogwenk mij de muts van het hoofd rukte. (Het werd mij duidelijk
dat ik niet te vergeefs gesproken had). En toen, ging zij voort, toen
smeet de helleveeg mij de muts in het gelaat (dit punt was door mij niet
aangeroerd), en toen, toen trok zij mij hier, en hier, en hier, de haren
uit, ziet!
"Hemel en aarde nam zij tot getuige, nog nooit zulk een boosaardig klein
ding in hare dienst gehad te hebben.
Wij vestigden hare aandacht op het menschelijk: _'t Kan verkeeren_, en
op de wisselvalligheid der krijgskansen. Intusschen wenschte ik mijzelf
geluk dat zij mij niet verdacht zijdelings in de zaak betrokken geweest
te zijn, anders zou ik op mijne beurt ondervonden hebben dat zij eene
tong tot hare dienst had."[27]
Ook bij Dante vindt men ergens zulk een tooneel geschilderd, en zelfs
gaat Dante nog verder; hij deelt de eigen woorden der kijvenden
mede.[28] Doch Erasmus heeft niet, zooals Dante op die plaats, een
litterarisch bijoogmerk. Hij vischt alleen uit den weedom van zijn
knechtsbestaan de vermakelijke anekdote en teekent, met hetzelfde
nederlandsch schilderstalent als zijn toekomstige vriend Quinten Metsys
het in die dagen de antwerpsche woekeraars doet, twee vechtende
parijsche wijven.
* * * * *
De vrouwen hebben in het volgend leven van Erasmus zoo weinig plaats
ingenomen, en hoewel de boeken hem nooit van de gezelligheid konden
vervreemden, doet nogtans zijne bekende kamergeleerdheid dit op een
afstand zoo natuurlijk schijnen, dat wij van zijne verpligtingen aan het
zwakkere geslacht, de keeren dat die voor de geschiedenis zijner
ontwikkeling in aanmerking komen, gaarne melding maken.
Eene nederlandsche vrouw uit het volk, zijne moeder, heeft met liefde
over zijne kinderjaren gewaakt; eene nederlandsche poortersvrouw den
jongen monnik hare vriendschap geschonken, en het eerst hem van zijne
medekloosterlingen onderscheiden; eene nederlandsche edelvrouw het eerst
in zijne toekomst geloofd, en hem ontvangen in haar huis.
Zij was weduwe en deugdzaam, evenals Bertha van Heyen, maar vele jaren
jonger dan deze; eene vrouw van de groote wereld, min of meer patrones
van wetenschappen en letteren; doordrongen van het besef dat zij hare
kinderen, en in de eerste plaats haar eenigen zoon, eene waardige
opvoeding schuldig was. Had het van haar afgehangen, Erasmus' kansen op
lotsverbetering in de moeijelijke jare
|