et
pleit, erkent Erasmus, voor het oordeel der prinses, behagen in hem te
vinden. Maar het zou hem niettemin leed doen, zoo hijzelf dien ten
gevolge moest achterstaan; en hij is niet overtuigd dat vriend Willem,
die, als dichters zijn, gaarne in gezelschap gaat en een goed glas
drinkt, van hare gaven een even nuttig gebruik zal maken als door hem
gedaan zou zijn.
Battus schrijft naar Parijs dat de financien der prinses niet in den
bloeijendsten staat verkeeren; en over niet langen tijd, bij een nieuw
bezoek aan Zeeland, zal Erasmus persoonlijk zich kunnen vergewissen dat
dit helaas geen verzinselen zijn. Hij zal dan bevinden dat hare goederen
op hoog bevel zijn gesequestreerd, haar persoon onder toezicht is
gesteld, en zij veeleer in de termen valt onderstand te ontvangen dan te
verleenen. Doch aanvankelijk, nog onder den indruk van den staat dien
zij voert, houdt hij dit voor praatjes, en schrijft hare verlegenheid
hieraan toe dat zij ter wille van den jongen bruidegom, dien zij
liefheeft, buitensporige verteringen maakt.
"Zij verdoet," schrijft hij terug, "zij verdoet haar tijd en haar geld
aan haar Lodewijk (_nugatur et lusitat_); en zoo _dit_ haar voorwendsel
is om niets te geven, dan voorzie ik dat zij _nooit_ iets geven zal;
want zulke verontschuldigingen hebben de grooten altijd bij de hand.
Eene fraaije zaak, inderdaad, dat zij niet een paarhonderd franken voor
mij kan afzonderen, waar zulke kapitale sommen in den bodemloozen put
der huishouding verdwijnen! Aan middelen voor het onderhoud van ik weet
niet welke domme priesters heeft zij geen gebrek; maar om de
onafhankelijkheid te verzekeren van een die boeken zou kunnen schrijven,
waardig onsterfelijk te blijven voortleven--houd mij deze grootspraak
ten goede!--daarvoor schiet niet over. Laat het zoo zijn dat zij in
ongelegenheid geraakt is; dit is hare eigen schuld. Waarom legt zij het
aan met dien welgemaakten saletjonker (_bellus ille homunculus_), in
plaats van, zooals hare jaren en de hulpbehoevendheid harer sekse
betamen zou, te hertrouwen met een achtbaar en ingetogen man? Zet zij
zich dit niet uit de kruin, dan voorzie ik dat zij nog in grooter
moeijelijkheden raken zal. En meen niet dat ik zoo spreek uit eenigerlei
vijandige gezindheid! Integendeel, ik heb haar lief; gelijk niet meer
dan mijn pligt is, wanneer ik bedenk hoe voorkomend zij mij ontvangen
heeft. Maar ik bid u, welk verschil zou het maken, voor een fortuin als
het hare, zoo ik tweehond
|