voordeel of roem. Als kind maakte hij de opstellen voor minder vlugge
kameraadjes, als man strooide hij de overvloed van zijn kennis, zijn
talenten, zijn vernuft, zijn geniale invallen, zijn enthousiasme uit in
het brein en de werken van anderen, van Grimm, van Raynal, van allen die
armer waren dan hij aan geestelijke gaven. Hij was een bron waaruit alle
mochten scheppen. En zij schepten uit hem, rijkelijk.
Maar die bron was wel klaar en frisch en overvloedig, doch niet diep als
de ziel van Rousseau, dat ondoorgrondelijk water vol geheimen van kracht
en ontroering. Zijn vuur was een ander vuur, schitterend meer dan
verwarmend. Zijn geestdrift voor de nieuwe ideeen was echt, maar wat hem
tot schrijven bracht was niet die geestdrift: het waren de behoeften van
zijn gezin en van zijn maitresse. De hartdiepe, tragische levens-ernst
die in Rousseau aan 't groeien was, zou hij nooit begrijpen. Hun
temperament was geheel verschillend: Rousseau intermitteerend-aktief,
droomerig-teeder, neigend tot zwaarmoedigheid; Diderot luchthartig,
opgewekt, vol overvloeiend leven en behoefte aan uiting, een uiterst
bewegelijke, sanguinisch-aktieve natuur. Maar vooral,--en deze
tegenstelling zou een vijftienjarige vriendschap breken,--Diderot was
bedil-achtig en heerschzuchtig, op 't tyrannische af, hij wou zijn
vrienden dwingen tot wat _hij_ goed achtte; Rousseau, in het minst niet
heerschzuchtig, verdroeg geen dwang.
Een pater-jezuiet van zijn kennis raadde Rousseau om te probeeren of de
vrouwen niet wat voor hem konden doen: zonder de vrouwen, zeide hij,
komt men er nooit in Parijs. Hij gaf Rousseau introdukties voor een paar
dames der groote wereld: Mme de Beuzenval en haar dochter, de markiezin
de Broglie. Het begin was niet bemoedigend. Bij zijn eerste bezoek
verzocht Mme de Beuzenval, een domme poolsche gravin, hem te blijven
eten. Hij nam aan, en begreep een oogenblik later dat de invitatie
bedoeld was geweest voor de tafel der bedienden. Mme de Broglie zag hem
van kleur verschieten en herstelde de onhebbelijkheid van haar moeder,
hij bleef, maar een oude wond was weer opengereten.
Van den pater kreeg hij ook een introduktie voor Mme Dupin, de vrouw van
een schatrijken belastingpachter, die o.a. het oude koningsslot
Chenonceaux bezat. Nu had hij toegang tot de groote finantieele wereld.
Mevrouw Dupin hoorde tot de vrouwen, wier groote eerzucht 't was zooveel
mogelijk "beaux esprits" in haar salon te verzamelen, zij ontving
Rous
|