de van sterke
inspanning volgde. Hij liet zich een poosje leven, beperkte zooveel
mogelijk zijn uitgaven, maar maakte zich niet bezorgd hoe aan den kost
te komen als de paar goudstukken die hij nog over had, opgeteerd zouden
zijn. Hij verdeelde zijn tijd meest tusschen schaakspelen en het van
buiten leeren van latijnsche gedichten, die hij maar niet onthouden kon;
af en toe bezocht hij de komedie of de opera. De kennissen, die hij
gemaakt had in de letterkundige wereld, gedurende den tijd dat hij al
zijn best deed om menschen van beteekenis en invloed gunstig te stemmen
voor zijn nieuw muziekschrift, liet hij meest loopen, juist omdat hij
hun hulp zoo erg noodig had. Enkelen slechts, Marivaux, Fontenelle,
Mably en Diderot bleef hij geregeld zien. De omgang met den laatste werd
weldra meer vertrouwelijk: in die dagen van teleurstelling vond hij, wat
hij sedert zijn kinderjaren te Bossey niet gehad had, een vriend.
Rousseau en Diderot kwamen op vele punten overeen, verschilden op vele
anderen. Zoo is 't het beste voor de vriendschap, doorgaans. Zij waren
even oud, beide geen Parijzenaars; evenals Rousseau stamde Diderot uit
een eerzaam kleinburgerlijk milieu, een handwerkersgezin in de
provincie. Maar als bijna alle schrijvers van zijn generatie, had hij
bij de Jezuieten schoolgegaan. Evenals Rousseau was Diderot arm,
gevoelig, geestdriftig, vol vrijheidszin. Evenals Rousseau was hij
gouverneur geweest bij een adellijke familie en had 't daar niet kunnen
uithouden. Evenals Rousseau was hij dol op muziek en had hij op zijn
dertigste jaar nog weinig geschreven. Beide waren samengestelde naturen:
zij paarden aan een gevoelig gemoed een vechtlustig verstand en een
neiging tot paradoxen.
Diderot "de schepper der ontroerde en welsprekende kritiek" (St-Beuve),
is zonder twijfel een der merkwaardigste figuren en misschien de
aantrekkelijkste persoonlijkheid onder de philosophen. Hij was
schitterend begaafd, edelmoedig, betrekkelijk vrij van persoonlijke
eerzucht en ijdelheid, taai en volhardend. Vijf-en-twintig jaar lang
hield hij de leiding der Encyclopedie vast door tallooze moeilijkheden
en gevaren, zonder gedurende al dien tijd een dag van rust of veiligheid
te kennen. Niets kon hem ontmoedigen, noch de vervolgingen der
regeering, noch de afval van vrienden (d' Alembert en Rousseau), noch
het verraad van den uitgever. En 't was hem te doen om de zaak, om de
nieuwe wereldbeschouwing, niet in de eerste plaats om persoonlijk
|