door Christus van zijne
leerlingen gevorderd, zooals zijn de nederigheid, zachtmoedigheid,
liefde, nog in een hoogere mate dan door de Joden, moeten zij door de
Christenen beoefend worden. [89]
_V. De "Determinatio Juris."_
Grotius omschrijft het "recht" in de beteekenis van het "zijne", in de
beteekenis derhalve van voorwerp der rechtvaardigheid, als een volkomen
zedelijke hoedanigheid een persoon eigen om iets rechtens te doen of te
bezitten. (De Jure B. ac P. l. 1 c. 1 Sec. 4, 5.)
De deugd van rechtvaardigheid eischt, dat juist dit recht om iets te
doen of iets te bezitten, door ons in een ander geeerbiedigd worde; het
is onzen plicht een ieder het "zijne" te geven. Die plicht gelijk wij
gezien hebben vloeit, volgens de Groot, uit den zin voor sociaal leven,
een den mensch kenmerkende eigenschap, voort.
Het behoeft geen betoog, dat de sociale aanleg van den mensch, die
oorzaak is van de "efficacia juris", de oorzaak niet is, dat iets, en
dan bedoel ik hier een bepaald iets, aan een ander rechtens toekomt of
behoort.
De "determinatio juris" hebben wij hier op het oog; deze vloeit niet
voort uit den socialen zin van den mensch; zij is logisch eerder, zou
men kunnen zeggen.
Hoe komt er derhalve een rechtsbetrekking tusschen iemand en een bepaald
iets; wanneer kan men zeggen, dat iemand ergens recht op heeft?
Iets is het onze als er, uit den aard zelf der zaak, een betrekking
tusschen ons, en hetgeen waarover het gaat bestaat m. a. w. als iets in
de natuurlijke orde op ons past. Op nog andere manieren echter kan er
een rechtsbetrekking tusschen iemand en iets, komen; door bezit n.l.,
door overeenkomst, door de wet. Iemand kan derhalve ooit aanspraak maken
op een ding, niet omdat het zoodanig is, maar wijl er tengevolge van een
menschelijke of goddelijke daad een betrekking tusschen hem en dat ding
is ontstaan. [90]
Uit dat alles volgt, dat in een natuurtoestand, d.i. voor dat er eene
menschelijke of goddelijke daad gesteld is, iemand slechts datgene
rechtens toekomt, wat hij om en aan heeft. In het werkelijke leven komt
hierin echter verandering; door een vrijwillige daad kunnen, en zijn ook
rechten overgedragen. Er kunnen verbintenissen en quasi-verbintenissen
zijn, en de mensch is gehouden dezen op te volgen, omrede hij sociaal
is.
De rechten die iemand aan een ander afstond, zijn natuurlijk afgestaan
in zoover hij, die zijn recht overdroeg, dat wilde of moest willen en in
zoover hij dat k
|