maar beter, dat jij hem schrijft. Ik zie hem liever niet
alleen. Hij zegt dingen, die mij hinderen. Hij geeft me altijd goeden
raad.
Lord Henry glimlachte.
--De menschen houden er van juist dat weg te geven, wat ze zelf het
meest noodig hebben. Ik noem dat overmaat van edelmoedigheid.
--O, Basil is een goede vent, maar voor mij heeft hij iets van een
Filistijn. Sedert ik jou ken, Harry, heb ik dat uitgevonden.
--Mijn beste jongen, Basil legt al het moois, dat hij heeft, in zijn
werk. Bijgevolg blijft er niets over voor het leven dan zijn
vooroordeelen, zijn principes en zijn verstand. De eenige artisten,
die ik gekend heb met persoonlijke charmes, waren slechte artisten.
Goede artisten bestaan alleen in hetgeen zij voortbrengen, en zijn dus
bijgevolg alleronbeduidenst als mensch. Een groot dichter, een
werkelijk groot dichter is het meest prozaische van alle schepsels.
Maar mindere dichters zijn allercharmantst. Hoe slechter hun rijm is,
hoe schilderachtiger, zij er zelf uitzien. Alleen het feit een boek
uitgegeven te hebben met sonnetten van de tweede soort, maakt een man
onweerstaanbaar. Hij leeft de poezie, die hij niet uiten kan; anderen
uiten de poezie, die zij niet tot werkelijkheid durven maken.
--Zou dat waarlijk zoo zijn, Harry? vroeg Dorian Gray. Het zal wel,
als jij het zegt. Vergeet onze afspraak niet voor morgen. Adieu.
Toen hij de kamer verliet, vielen Lord Henry's zware oogleden toe en
begon hij te denken. Het was waar: weinig menschen hadden hem zoo
geinteresseerd als Dorian Gray en toch gevoelde hij niet de minste
pijn van verongelijking of afgunst om de opgewonden aanbidding van den
jongen voor een ander. Het deed hem zelfs pleizier. Het maakte de
studie nog belangwekkender. Hij was altijd aangetrokken door de
methode van natuurlijke historie; maar hare gewone onderwerpen vond
hij triviaal en van weinig belang. Hij was dus begonnen zichzelven te
ontleden, zooals hij nu eindigde met anderen te ontleden. Alleen het
leven van de ziel scheen hem de moeite van uitpluizen waard. Daarbij
kon niets vergeleken worden. Bij het bestudeeren van het leven, met
zijn vreemd dooreengewarrel van smart en geluk, kon men zich het
gelaat niet bedekken met een masker van glas, kon men niet beletten,
dat mist kroop over de hersenen en de verbeelding troebel maakte met
monsterideeen en wanschapen droomen. Er bestonden zulke subtiele
vergiften, dat men ze, tot walgens toe, moest gebruiken, wilde men er
de essence
|