van goeije werken zyn ook al todden en vodden van eigen
gerechtigheid, zo als de Zuster Alida met yver altoos zegt.
Zusje, wat is die Broeder Benjamin toch een groot mannetje! Nou, ik zal
zien te komen, en dan zullen wy spreken van herte tot herte. Ik heb u
en de broeders lief.
Z. HOFLAND.
PS. Het Theologiesch Verrekykertje van Zuster
Welgeleert gebruik ik met stichting: als je
weer eens een zoet Boekje hebt, hoor.
Noot:
[1] Geestesrichting.
ACHTSTE BRIEF.--Sara schrijft Aletta de Brunier, dat ze komt, als de
weduwe Sp. haar wil hebben.
NEGENDE BRIEF.--Deze verklaart zich bereid Sara te ontvangen, tegen
billijke vergoeding. Het zal haar wel bevallen.
TIENDE BRIEF.
MEJUFFROUW SARA BURGERHART AAN MEJUFFROUW ALETTA DE BRUNIER.
_Douce et tendre amie!_
_Je suis enrage_, op het oud Wyf--op myne Tante; ik wil geen week
langer blyven; 't is of ik in de hel woon. Myne Tante heeft zeer veel
van zyn Satansche Majesteits karakter; en Bregt verdient wel een
schonen dienst in zyn onderaardsch ryk ... Ja! bons wat aan; ik zal
niet antwoorden, ik zal ook niet open doen. Sus! daar hompelt zy, al
grommende, den trap weer af. Goeije reis naar beneden. Ik moet,
_chere_, u eens een _Scene_ tekenen, die u niet zal uit de hand
vallen.
Woensdag voormiddag raasde zy als eene bezeetene, om dat ik eenige
nieuwe Aria's speelde. (Dat's een Wyf, ook?) Zy werd geholpen door
haar Hottentot van een meid, die my dorst zeggen, dat zy ook danig
ontsticht was. Met wordt er gebelt. Bregt, die volmaakt een zog van
een Bollebuisjeswyf[1] gelykt, waggelde naar voor; en Tante gaf my een
verbruide oorvyg, om dat ik bleef spelen.... "Juffrouw, daar is
Sinjeur Benjamin."--"Wel hede, laat Broeder maar agter komen." Daar
kwam Broeder, een luije zuipzak van een Kerel, in een paarschen Japon;
(men zou wel zeggen, wie of zo een verlopen Slagers Knegt toch een
Japon heeft leren dragen.) "Welkom Broertje, wel hoe is het nu nog al
met je?"--"'t Gaat nog al; maar men hoofd, men hoofd!"--"Wel, dat is
droevig, maar je vergt je ook wat veel."--"Ja 't is myn Ambtsbezigheid;
en hoe vaart Zuster? Je schynt wel wat onthutst."--"Ja, dat ben ik ook,
't is niet altyd het effen wegje, Broertje." (Tegen Bregt.) "Ei meid,
is er niet wat? dan zou Broeder hier maar familiair blyven." (Tegen my.)
"Toe, lieve Saartje, was dat uittestaan, lieve Saartje, en myn wang
gloeide nog
|