e en beminde. Ouders! dat is toch een
zielroerent woord, Naatje, en kost my meermaal eene stille traan. Myne
Ouders waren gelukkig met elkander. Hun karakter was voor elkander
berekent. Meer zeg ik niet. Wie spreekt ooit dan met achting van myne
zalige Ouders? och, yder een!... Gy weet het. Hoe aangenaam was ons
zeer geregelt huishouden! Myne Ouders lazen veel, en zagen deeze zucht
in my met goedkeuring. Nog zie ik hen in onzen tuin, op de bank
zitten, als Vader zyn pypje van rust, zo als hy het noemde, rookte, en
Moeder hem iets voorlas, terwyl ik op des goedaartigen mans knie zat
te luisteren, of te spelen. Nog zie ik, hoe hy my, gevolgt door myne
glimlachende Moeder, in huis draagt. o! Dat waren gouden dagen; waren
het niet?
Myne Moeder hadt eene Zuster, die veel ouder was, en waar by ik nu
inwoon. Die Zuster vondt maar gansch niet billyk, dat Saartje voor
haar ten huwelyk verzogt wierd, en kyk, de Juffrouw was magtig gestelt
op het _Decorum_[2]; dat was het maar: zy meende ook zeer wel te
weten, dat zy zo wel veel meer verdiensten, als jaren telde, dan myne
Moeder. Doch, of het spel sprak, daar kwamen geene Liefhebbers. Indien
onze Vriendin hadt kunnen bewogen worden, om eene _aanpryzende_
VOORREDE voor Tante te schryven, mooglyk zou men haar gezogt hebben.
Hoe 't zy--(verschoon dien inval!) zy begreep, (Tante heeft ook haare
invallen, Naatje), dat er geen beter party voor haar opzat, dan zich
te voegen by die Lieden, die wy _fynen_, en die zich zelf _vroomen_
noemen. Veele deezer menschen, ik spreek van de besten uit de zoo,
meenden dat haar grimmige uitkyk, haar grommig voorkomen, haar
nutteloze berisping, de zoete vrugtjes waren van eene naauw-gezette
godsvrugt. Die goede Slooven dagten, dat Tante los was van de Waereld,
om dat de wyze schikkingen der Voorzienigheid nooit de eer hadden van
haar Wel Edele te voldoen. Hoe zeer zy ook de Fyne uithing, zy beviel
evenwel meer aan de Zusjes, dan aan de Broedertjes: men moet bekennen,
dat Juffrouw Hofland juist niet heel oogelyk is.
Met myn zesde jaar hield ik al mee Oeffening by Tante. De Vriendjes
hadden veel met my op. Men zag wat goeds in my. Ik hield ook veel van
Tantes Oeffening; want, met myn zak en peperhuizen vol Lekkers, kwam
ik altoos thuis, zie daar de genoegzame rede. Hoe zeit Wolff[3], de
_ratio sufficiens der dingen?_
Zoo veele middelen bleven niet ongezegent. Ik verlangde altoos naar
Tantes oeffendag. Wat zal ik meer zeggen? Gy kent my: medelydent,
|