len. Voor het wethuis, op de Markt, staat
eene hooge, arduinen pomp. Daarop prijkt een klein standbeeld van
Liederik de Buck. In den kerktoren hangt een welluidend klokkenspel.
Alle vijftien minuten werpt het zijne lichte tonen over de gemeente. Te
Harelbeke, in een klein huisje, stond de wieg van PETER BENOIT, geboren
in 1834 en overleden in 1901.
Benoit, een der grootste toondichters van onze eeuw, is de schepper van
_Lucifer, de Schelde, de Oorlog_ en eenige andere oratorio's. Hij
schreef prachtige liederen en leverde eene menigte opstellen om het
nationalismus in de toonkunde te verdedigen.
Het kunstlievende Antwerpen richt den beroemden man een standbeeld op.
Drie eeuwen vroeger leefde een andere zoon van Harelbeke, ANDREAS
PEVERNAGE, die insgelijks de toonkunde beoefende en merkwaardige stukken
naliet. Geboren in 1545, overleed Pevernage ook te Antwerpen in 1591.
IX.
Naar Zwevegem, Moen en Heestert.
Het was een heete Julidag. De zon glinsterde aan den helderen hemel en
wierp heure stralen over de rijpende graanvelden.
In eenige minuten stoomden wij naar Zwevegem, eene gemeente van 4,900
inwoners.
Tijdens de godsdienstige beroerten verscheen de heer van Zwevegem, Frans
van Halewijn, nog al dikwijls op het staatkundig tooneel van Nederland.
Als diplomaat ondernam hij verscheidene reizen; als gouverneur van
Mechelen en Oudenaarde schreef hij brieven aan Margareta van Parma, aan
Granvelle, aan Alva, aan den hertog van Aarschot. De notabelen van
Zwevegem noemden hem in 1573 hunnen "seer beminden en specialen vriend."
Als men, Zwevegem verlatende, de vaart van Bosuit volgt, komt men door
eene lieve vallei. Links daagt het Banhout; zuidwaarts rijzen de
heuvelen van Knokke met hun donkergroen geboomte.
Het Banhout maakte in vroegere eeuwen deel van het Ronsevalsche of de
heerlijkheid van Nevele. Het was "eene vrije foreest," zeventig bunder
groot. Niemand kon door het bosch gaan, want het was "besloten met
diversche barrieren en rontom met eenen gracht van tien, twaelf voeten
breet." Gansch het woud was "verdeeld in negen hauwen, waervan ieder
jaer eenen hauw werd vercocht."
Het stuk, dat wij hier volgen, spreekt van "vyf, zes duysent opgaende
eekeboomen, waervan den meerderen deel omtrent de veertig jaren oud
conden zyn." In het midden van het bosch " wasser eene redelieke fraije
woonste" voor den "prater of boschwagter." Er was almede "eene
vangenisse," en de wachter mocht "alle personen
|