arduinen zuil
achter de kapel.
Nu biedt men, in eenen historischen, zilveren beker, den eerewijn aan,
waarin een klein levend vischje zwemt.
De deken, de burgemeester, de wethouders -- ieder drinkt, naar
aartsvaderlijk gebruik, een klein teugje. Wie het vischje binnenslokt,
weet men zelden of nooit.
Eindelijk gaat men over tot het werpen van koeken, krakelingen en
haringen onder de wachtende menigte.
Welk een gewoel en gekrioel!
De eene loopt rechts, de andere links; deze roept in het Vlaamsch, gene
juicht in het Waalsch. De mannen vechten, de vrouwen kijven, de knapen
vliegen elkander in het haar. Sommigen rollen den berg af, anderen komen
in den kouden vijver te recht; en de bedaarde aanschouwer lacht
schokkend om al die zonderlinge tooneelen.
's Avonds om zeven ure, als iedereen vertrokken is, ontsteekt men op het
toppunt des bergs, bij het beeld van O.-L.-Vrouw, een tonneken, gevuld
met pek. Om deze reden noemt men te Geeraardsbergen den vastenavond "het
feest van Tonnekenbrand."
In de omliggende dorpen voert men dien avond brandende bundels stroo
rond, gewis om het vuur van Geraardsbergen op zijn middeleeuwsch te
beantwoorden.
* * * * *
Men beweert, dat dit feest gevierd wordt ter herinnering aan een ontzet
der stad.
De belegeraars -- Walter van Edingen en zijne wapenlieden -- beletteden
reeds eenen geruimen tijd allen invoer van levensmiddelen, ten einde den
hongersnood binnen de muren te brengen.
Dagen kwamen en verstreken.
De voorraad verminderde, de ellende naderde...
Toch gaven de belegerden den moed niet op.
Zij hoopten op hoogeren bijstand, en wendden zich vol betrouwen tot
O.-L.-Vrouw van den Ouden berg, vereerd als Hulp der christenen.
Hun gebed was niet vruchteloos.
De hopman riep zijne strijdmakkers samen.
"Mannen," zegde hij hun, "onze toestand vraagt een kloek besluit. Indien
wij slag leveren, moeten wij voor de overmacht onzer vijanden bukken;
indien wij werkeloos blijven, zal de honger ons allen, met onze vrouwen
en kinderen, wegmaaien...
"Laat ons dan den vijand verschalken! En valt ons pogen kwalijk uit, zoo
nemen wij kloekmoedig de wapens op, en verdedigen onze vaderstad tot den
laatsten ademtocht!
"Bakt broodjes van het meel, dat gij nog bezit, en vangt in den Dender
zooveel visschen, als gij kunt. Morgen vroeg zult gij alles op de
verschansingen brengen; en op een gegeven teeken werpen wij heel den
voorraad naar het hoofd der belegeraars..."
|