ij, waren in het land zeer
vermenigvuldigd, dank aan "de slappe politie."
De roovers gebruikten eenen langen boom, waarmede zij de deuren der
hoeven inliepen. De menschen, die zij te bedde vonden, namen zij vast,
hen bindende aan armen en beenen. Dan legden zij hen voor een blakend
vuur, stekende eene brandende kaars aan hunne voeten, ten einde te
vernemen waar hunne gespaarde penningen verborgen waren.
Van zulke misdaden hoorde men schier dagelijks spreken, doch het was
voornamelijk in den omtrek van Beveren, dat de roovers den boer schrik
aanjoegen. Zoodanig, spot de schrijver, waren "de goede zeden reeds
verbasterd door de goede regeering der Franschen."
De kapitein der Binders was N. de Witte, van Beveren. Geholpen door
eenige gezellen, vermoordde hij den 2 Mei 1796, bij de herberg _la Belle
Hotesse_, eenen landbouwer van Mater: J.-B. de Gezelle.
Twee maanden nadien werd de schurk gevangen genomen door Frans Goeminne
en eenige andere boeren. Hij was de tweede van heel het departement, die
te Gent onthalsd werd.
In de eerste dagen van Maart 1797 bracht men te Oudenaarde nogmaals vijf
Branders in. Deze waren van Ronse. De Rantere noemt er twee: J.-B. de
Miel, kapitein, en N. Lefebure. Als bewijsstuk had men eenen boom mede,
die twaalf voet lang was.
Al die schavuiten legden naderhand, voor hunne gepleegde gruweldaden,
het hoofd onder het mes van den beul.
* * * * *
Een goed jaar nadien borst de Boerenkrijg in onze gewesten uit.
In dien tijd leefde de reeds genoemde B. de Rantere. Deze verhaalt, dat
de gendarmen van Ronse den 25 October 1798 naar Oudenaarde kwamen. Uit
hunnen mond vernam men, dat de opstand aldaar werkelijk uitgeborsten
was.
's Namiddags hoorde men inderdaad op verscheidene dorpen de klok kleppen
om het volk bijeen te roepen.
Tegen den avond kreeg men de tijding, dat de Boeren reeds te Leupegem
waren. De bezetting der stad vluchtte naar Gent. En de Jongens kwamen
binnen, onder het geleide van Masculier, bakker te Ronse, en van de
Walle, hoedenmaker.
In den avond van den volgenden dag traden nogmaals eenige opstandelingen
de stad in.
Middelerwijl naderde een republikeinsch legertje, afgezonden uit Gent.
Het kostte de Franschen maar weinig moeite om in Oudenaarde te geraken.
De eerste burger, op wien zij hunne wraak koelden, was J. Ryckbos, een
arme werkman, die boter was gaan halen voor zijne vrouw en kinderen.
Ryckbos was van Beveren en viel aan de Gentsche poor
|