Tusschen Edelare en Oudenaarde zijn de bronnen, die de stad voorzien van
goed drinkbaar water.
Edelare heeft een Gothisch kerkje, dat goed hersteld is. Het staat op
het hoogste des bergs. Eenige minuten verder rijst de vermaarde kapel
van O.-L.-Vrouw van Kerselaar, te midden van eenige eenvoudige huisjes.
Langs den weg ontmoet men de veertien tafereelen van het lijden des
Zaligmakers. Men waant, dat de koornaren daar weemoediger ruischen dan
elders; dat de leeuwerik daar stiller zingt, dan hij pleegt. O die
godsdienstige poezij in Vlaanderens heerlijke velden!...
Edelare was voorheen eene wijk van Volkegem. Een pastoor dier plaats,
Rogier van Brakel, bezat een houten beeldje van de Moeder Gods. Toen de
brave man zijn einde voelde naderen, schonk hij het beeld aan zijne
bloedverwante Katharina van Brakel. Deze bracht het, in de maand October
1452, naar Edelare, en hechtte het aan eenen kerseboom.
Korten tijd nadien bouwde men eene kleine kapel. Den 5 Juli 1459
verslonden de vlammen dit heiligdom.
Dank aan de milddadigheid van den toenmaligen heer van Oudenaarde,
Odoward Blondeel de Joigny, legde men reeds den 21 Juli daaropvolgende
den eersten steen van eene grootere en schoonere bedeplaats. De bisschop
van Kamerijk wijdde ze den 3 Mei 1460, op den feestdag der Kruisvinding.
Na de beeldstormerij deed Jacob de Joigny de kapel herstellen en
vergrooten. De Jacobijnen verkochten ze, in 1798, aan zekeren Thomas
Lepape. Drie jaren nadien nam M. Martroye, van Oudenaarde, het gebouw in
bezit. Hij verkocht het op zijne beurt, in 1831, en den 30 April 1833
stelde de bisschop van Gent de hedendaagsche bestuurwijze vast.
Voor de Fransche omwenteling bezat de kapel van Kerselaar eenige vaste
goederen, alsook kostbare juweelen en altaargewaden.
Aan het gewelf hangt, sedert 1860, een houten krokodil, gesneden door
VAN BIESBROUCK. Men verhaalt, dat Joost de Joigny, heer van Pamele, in
1555 op zijnen tocht langs den Nijl door eenen krokodil werd bedreigd.
De ridder beloofde, bij zijne terugkomst in het vaderland, het monster
in de kapel van Kerselaar dankbaar op te hangen, indien hij het gevaar
mocht ontkomen. Hij ontsnapte inderdaad aan den dood, en bracht zijne
belofte onverwijld ten uitvoer.
De Franschen zonden het geraamte naar de natuurkundige verzameling eener
Gentsche school.
Meer dan eens kwamen 's lands vorsten voor het altaar der Moeder Goris
nederknielen: Maria van Burgondie in 1480, Maximiliaan van Oostenrij
|