ben ingeademd. Ik
ging naar mijn kamer, en Koenraad naar zijn hut, maar Ned Land volgde
mij met een afgetrokken gelaat. Onze snelle reis door de Middellandsche
Zee had hem niet in staat gesteld zijn voornemen ten uitvoer te
brengen en hij ontveinsde zijn teleurstelling maar weinig. Toen hij
de deur had gesloten, ging hij zitten en zag mij zwijgend aan.
"Vriend Ned," zei ik, "ik begrijp je, maar je hebt je niets te
verwijten. De gedachte aan de vlucht zou een groote dwaasheid geweest
zijn, nu de Nautilus zoo vreeselijk snel voorwaarts ging."
Ned Land antwoordde niet; zijne gesloten lippen en gefronste
wenkbrauwen duidden genoegzaam aan, dat maar een gedachte hem bezig
hield.
"Komaan," zei ik, "niets is nog verloren; wij varen de kust van
Portugal langs. Frankrijk en Engeland zijn niet ver meer verwijderd,
en daar kunnen wij immers ook heen vluchten? Als de Nautilus, buiten de
straat van Gibralter komende, zich naar het zuiden had gewend, als hij
ons mee had gesleept naar de streken, waar bijna geen land te vinden
is, dan zou ik even teleurgesteld zijn als jij; maar nu weten wij, dat
kapitein Nemo de zeeen der beschaafde natien niet ontvlucht, en binnen
weinige dagen geloof ik wel, dat je met volle zekerheid kunt handelen."
Ned Land keek mij nog strakker aan, en opende eindelijk den mond.
"Van avond!" zei hij.
Ik stond plotseling op; ik was, ik moet het bekennen, weinig voorbereid
op zulk een mededeeling; ik had den Amerikaan willen antwoorden,
doch ik kon geen woord uitbrengen.
"Wij waren overeengekomen een gelegenheid af te wachten," vervolgde
Ned Land. "Die gelegenheid heb ik nu; van avond zullen wij maar eenige
kilometers van de Spaansche kust verwijderd zijn; de nacht is donker,
de wind is west; ik heb uw woord, mijnheer Aronnax, en ik reken op u."
Daar ik bleef zwijgen, stond de Amerikaan op en naderde mij.
"Van avond om negen uur," fluisterde hij; "ik heb Koen
gewaarschuwd. Dan zal de kapitein waarschijnlijk in zijn kamer en
naar bed zijn; de machinisten en matrozen kunnen ons niet zien;
Koenraad en ik zullen naar de hoofdtrap gaan: gij, mijnheer Aronnax,
zult een paar schreden afstands in de bibliotheek wachten op ons
teeken. De riemen, de mast en de zeilen zijn al in de sloep; ik heb
er zelfs eenige levensmiddelen in kunnen brengen; ook heb ik mij van
een sleutel meester gemaakt om de bouten los te schroeven, die de
boot aan den Nautilus verbinden. Alles is dus gereed. Tot van avond."
"De ze
|