monie tusschen de bevrediging
van den schoonheidsdorst in het kunstwerk en in het leven zelf, hier
dient de kunst het leven en het leven de kunst als nooit te voren. Maar
de grens tusschen Middeleeuwen en Renaissance is ook in dezen te scherp
getrokken. De hartstochtelijke zin, om het leven zelf met schoonheid te
bekleeden, de verfijnde levenskunst, de bonte uitwerking van een
levensideaal, zij zijn alle veel ouder dan het Italiaansche quattrocento.
De motieven van levensverfraaiing zelf, waarop de Florentijnen doorgaan,
zijn niet anders dan de oude middeleeuwsche vormen: Lorenzo de' Medici
huldigt nog even goed als Karel de Stoute het oude ridderideaal als den
edelen levensvorm; hij ziet zelfs in den laatste, ondanks zijn
barbaarsche pracht, in zekere opzichten het model. Italie heeft nieuwe
horizonten van levensschoonheid ontdekt, het leven gestemd in een
nieuwen toon, doch de houding zelf van den Renaissancemensch tegenover
het leven: de opwerking ervan tot een kunstvorm, is niet nieuw.
De groote scheiding in de opvatting der levensschoonheid valt veeleer
tusschen de Renaissance en den nieuweren tijd. Het kenteringspunt ligt
daar, waar kunst en leven beginnen uiteen te gaan, waar men begint, de
kunst niet meer te genieten _midden in_ het leven, als een edel deel
van de levensvreugde zelf, maar buiten het leven, als een hooge
vereerenswaardigheid, waarheen men zich wendt in oogenblikken van
verheffing of van verpoozing. Het oude dualisme, dat God en wereld
scheidde, is daarmede in een anderen vorm, als scheiding van kunst en
leven, teruggekeerd. Er is een streep getrokken midden door de
genietingen des levens. Zij zijn in twee helften, een lagere en een
hoogere, gescheiden. Voor den Middeleeuwer waren zij al te zamen zondig;
thans gelden zij alle als geoorloofd, maar van zeer verschillende
waardigheid, al naar hun meerdere of mindere geestelijkheid.
De dingen, die het leven tot genieten kunnen maken, blijven dezelfde.
Nu als vroeger zijn het: lectuur, muziek, beeldende kunst, reizen,
natuurgenot, sport, mode, maatschappelijke ijdelheid (ridderorden,
eerambten, vergaderingen) en bedwelming der zinnen. De grens tusschen
het hoogere en het lagere schijnt thans nog voor de meesten te vallen
tusschen natuurgenot en sport. Maar die grens is niet vast.
Waarschijnlijk zal de sport eerlang, althans voorzoover zij de kunst
van lichaamskracht en moed is, weer algemeen tot het hoogere gerekend
worden. Voor den Middeleeuwer vie
|