stempel der zonde.
Maar de schoonheid met een hoog zondegehalte: de lichaamsvergoding van
ridderlijke sport en hoofsche mode, de hoogmoed en de hebzucht van ambt
en eere, de verrukkende onpeilbaarheden der liefde, hoe dit alles, dat
door het geloof veroordeeld en uitgestooten was, te veredelen en te
verheffen?--Hier diende die middenweg, die in het droomland leidde: door
ze te bekleeden met den schoonen schijn van oude, fantastische idealen.
Dit is de trek, die de Fransch-ridderlijke cultuur van de 12de eeuw af
verbindt met de Renaissance: de sterke cultiveering van het schoone
leven in de vormen van een heldenideaal. De vereering der natuur was nog
te zwak, dan dat men met volle overtuiging de schoonheid van het
aardsche in haar naaktheid zou hebben gediend, zooals de Grieksche geest
het had gedaan; het zondebesef was daartoe te geweldig; slechts door
zich te hullen in de gewaden der deugd kon de schoonheid cultuur worden.
Het geheele aristocratische leven van de latere Middeleeuwen, om 't even
of men denkt aan Frankrijk en Bourgondie of aan Florence, is een poging,
om een droom te spelen. Altijd denzelfden droom, dien van de oude helden
en wijzen, van den ridder en de maagd, van de eenvoudige en vergenoegde
herders. Frankrijk en Bourgondie spelen het stuk nog altijd in den ouden
trant; Florence dicht op hetzelfde thema een nieuw en mooier spel.
Het adellijk en vorstelijk leven is opgetooid tot een maximum van
uitdrukkelijkheid; alle levensvormen zijn als 't ware verheven tot
mysterien, versierd met kleur en praal, vermomd als deugd. De
levensgebeurtenissen en de aandoeningen daarover zijn geencadreerd in
schoone en verheffende vormen. Ik weet wel, dit alles is niet specifiek
laat-middeleeuwsch; het is reeds gegroeid in de primitieve stadien der
beschaving; men kan het ook chinoiserie en byzantinisme noemen, en het
sterft niet af met de Middeleeuwen, getuige de zonnekoning.
De hofstaat is het terrein, waarop zich de aesthetiek van den levensvorm
ten volle kan ontplooien. Het is bekend, hoeveel gewicht de
Bourgondische hertogen hebben gehecht aan alles wat de praal en staatsie
van hun hof betrof. Na den oorlogsroem, zegt Chastellain, is de hofstaat
de eerste zaak, waarop men het oog richt, en welks regeling en goede
handhaving van de hoogste noodzaak is [77]. Olivier de la Marche, de
ceremoniemeester van Karel den Stoute, schreef op verzoek van den
Engelschen koning Eduard IV zijn tractaat over den hofstaat des
|