evenwel
hem, die gewoon is, de latere Middeleeuwen te zien in hun staatkundig-
economisch aspect, zooals wij dat begrijpen, telkens opvallen, dat de
bronnen zelf, met name de verhalende bronnen, aan den adel en zijn
bedrijf een zooveel ruimer plaats geven, dan bij onze voorstelling past.
Dit geldt zelfs niet enkel van de late Middeleeuwen, maar ook nog van de
zeventiende eeuw.
De reden daarvan is, dat de adellijke levensvorm zijn heerschappij over
de samenleving heeft behouden lang nadat de adel als maatschappelijke
structuur zijn overheerschende beteekenis verloren had. In den geest der
vijftiende eeuw neemt de adel als maatschappelijk element nog onbetwist
de eerste plaats in; zijn beteekenis wordt door den tijdgenoot veel te
hoog, die van de burgerij veel te laag geschat. Zij zelf zien niet, dat
de werkelijke beweegkrachten der maatschappelijke ontwikkeling elders
lagen dan in het leven en bedrijf van een oorlogvoerenden adel. Dus, zal
men zeggen: de fout zit bij de tijdgenooten zelf en bij de romantiek,
die hun voorstelling zonder kritiek volgde, terwijl de moderne
geschiedvorsching de ware verhoudingen van het laat-middeleeuwsche leven
aan het licht heeft gebracht. Van het staatkundige en economische leven,
ja. Maar voor het kennen van het cultuurleven behoudt de waan zelf,
waarin de tijdgenooten leefden, de waarde van een waarheid. Ook al was
de adellijke levensvorm niet anders dan een vernis over het leven
geweest, dan nog zou het noodzakelijk zijn, dat de geschiedenis dat
leven met den glans van dat vernis wist te zien.
Het is overigens veel meer geweest dan een vernis. Het begrip van de
geleding der maatschappij in standen doordringt in de Middeleeuwen alle
theologische en politische beschouwingen tot in haar vezelen. Het
bepaalt zich volstrekt niet tot de geijkte drie: geestelijkheid, adel en
derde stand. Het begrip stand heeft niet alleen een veel sterker waarde
maar ook een veel verder strekking. In het algemeen wordt iedere
groepeering, iedere functie, ieder beroep gezien als een stand, zoodat
naast de indeeling der maatschappij in drie standen een in twaalf kan
voorkomen. [143] Want stand is staat, "estat", of "ordo"; er ligt de
gedachte in van een door God gewilde wezenlijkheid. De woorden "estat"
en "ordre" dekken in de Middeleeuwen een groot aantal van menschelijke
groepeeringen, die voor ons begrip zeer ongelijksoortig zijn: de standen
in onzen zin, de beroepen, den huwelijken staat naast den maagd
|