at misschien in verband met het veelvoudig
auteurschap, dat het werk verderop verloopt in een bloemzoete romantiek.
Daar is de gruwelijke tocht van de Fransche krijgsbenden op Zwitsersch
gebied in 1444, en de slag bij Sankt Jakob an der Birs, waar de boeren
van het Bazelsche land hun Thermopylae vonden, vermomd in den ijdelen
opschik van een afgezaagd bedenksel van herderlijke min.
In sterk contrast daarmee geeft het eerdere gedeelte van _Le Jouvencel_
van de werkelijkheid van den toenmaligen krijg een beeld zoo sober en
echt, als nauwelijks elders te vinden is. Ook deze auteurs spreken
overigens niet van Jeanne Darc, met wie hun meester toch in
wapenbroederschap had gestaan; het zijn zijn eigen heldendaden, die zij
verheerlijken. Doch hoe goed moet deze hun zijn krijgsbedrijf verteld
hebben. Hier kondigt zich de geest van het militaire Frankrijk aan, dat
later de figuren van den mousquetaire, den grognard en den poilu zal
opleveren. Den ridderlijken opzet verraadt alleen de aanhef, die de
jonge lieden aanspoort, uit dit geschrift het leven in de wapenen te
leeren, dat hen waarschuwt tegen hoogmoed, nijd en hebzucht. Zoowel het
vrome als het amoureuze element van Boucicaut ontbreken in het eerste
gedeelte van _Le Jouvencel_. Wat ons hier tegen komt, is de armzaligheid
van den oorlog, zijn ontberingen en de frissche moed om gebrek te lijden
en gevaren te bestaan. Een slotvoogd verzamelt zijn garnizoen en telt
maar vijftien paarden, magere beestjes, de meesten zijn onbeslagen. Hij
zet twee mannen op elk, maar ook van de mannen zijn de meesten eenoogig
of kreupel. Om de kleeren van den kapitein te kunnen verstellen, gaat
men de wasch van den vijand buitmaken. Een geroofde koe wordt den
vijandelijken kapitein op zijn verzoek hoffelijk teruggegeven. In de
beschrijving van een nachtelijken tocht over de velden ademt de
nachtlucht en de stilte u tegen. [209] In _Le Jouvencel_ ziet men het
riddertype overgaan in dat van den nationalen militair: de held van het
boek laat de arme gevangenen vrij, mits zij goed-fransch worden. Tot
hooge waardigheden gekomen, verlangt hij terug naar dat leven van
avontuur en vrijheid.
Zulk een realistisch riddertype (overigens, gelijk gezegd, in het werk
zelf niet ten einde toe volgehouden) kon de Bourgondische litteratuur,
veel ouderwetscher, veel solemneeler en meer in de feodale vormen bekneld
dan de zuiver Fransche, nog niet opleveren. Jacques de Lalaing is naast
le Jouvencel een antieke cur
|