e historicus,
die uit de acta de ontwikkeling van staat en bedrijf naspeurt, heeft met
die valsche ridderlijke Renaissance weinig te maken; het was een oud
vernis, dat reeds afbladderde. De mannen, die die geschiedenis maakten,
waren waarlijk geen droomers, maar zeer berekenende, nuchtere staatslieden
en kooplieden, 't zij vorsten, edelen, prelaten of burgers.
Zeker, dat waren zij ook. Maar de geschiedenis der beschaving heeft
evenveel te maken met de droomen van schoonheid en den waan des edelen
levens als met de cijfers van bevolking en belasting. Een onderzoeker,
die de hedendaagsche maatschappij bestudeert uit den groei van banken en
verkeer, uit de politieke en militaire conflicten, zou aan het eind van
zijn studien kunnen zeggen: ik heb van de muziek heel weinig gemerkt,
die heeft blijkbaar in dezen tijd weinig voor de cultuur beteekend.
Zoo is het eenigermate, wanneer men ons de geschiedenis der Middeleeuwen
uit de staatkundige en economische bescheiden beschrijft. Bovendien zou
het kunnen zijn, dat het ridderideaal, zoo gekunsteld en versleten als
het was, op de zuiver staatkundige geschiedenis der laatste Middeleeuwen
toch nog voortdurend machtiger invloed had uitgeoefend, dan men zich
gewoonlijk voorstelt.
De bekoring van den adellijken levensvorm was zoo groot, dat ook de
burgers hem aannemen, waar zij kunnen. Wij stellen ons de Artevelde's
voor als echte mannen van den derden stand, fier op hun burgerlijkheid
en hun eenvoud. Integendeel: Philips van Artevelde hield vorstelijken
staat, hij liet alle dagen voor zijn hotel de speellieden blazen, als
hij aan tafel ging, liet zich bedienen uit zilveren vaatwerk, of hij de
graaf van Vlaanderen was, ging gekleed in scharlaken en menu vair als
een hertog van Brabant of graaf van Henegouwen, reed uit als een vorst,
het ontrolde vaantje voor hem gedragen met zijn blazoen van sabel met
drie zilveren hoeden. [274] Wie schijnt ons moderner dan de geldmagnaat
der vijftiende eeuw, Jacques Coeur, de voortreffelijke financier van
Karel VII? Als men de levensbeschrijving van Jacques de Lalaing mag
gelooven, heeft de groote bankier hartelijk belang gesteld in het
ouderwetsche dolende-ridderschap van den Henegouwschen held. [275]
Alle hoogere vormen van het burgerlijke leven van den nieuweren tijd
berusten op navolging van adellijke levensvormen. Evengoed als het brood
in het servet en het woord "serviette" zelf hun herkomst hebben uit den
middeleeuwschen hofstaat, [276]
|