elijkheid, die hun tijd voor hen had. Het was de eenige vorm,
waarin zij de gebeurtenissen konden begrijpen. In de werkelijkheid waren
zoowel de oorlogen als de staatkunde van hun tijd uiterst vormloos,
schijnbaar onsamenhangend. De krijg doorgaans een chronisch proces van
geisoleerde strooptochten over een groot gebied verspreid, de diplomatie
een zeer omslachtig en gebrekkig instrument, voor een deel beheerscht
door zeer algemeene traditioneele ideeen en voor een deel door een
onontwarbaar complex van afzonderlijke, kleine rechtskwesties. Niet
in staat om in dat alles een reeele maatschappelijke ontwikkeling te
erkennen, nam de historie de fictie van het ridderideaal te baat, en
herleidde daarmee alles tot een schoon beeld van vorsteneer en
ridderdeugd, een fraai spel van edele regels, en schiep de illusie van
orde. Vergelijkt men dezen historischen maatstaf met bijvoorbeeld het
inzicht van Thucydides, dan is het een buitengewoon laag standpunt.
De geschiedenis verdort tot een relaas van schoone of schijnschoone
wapenfeiten en solemneele staatshandelingen. Wie zijn dan ook van dit
gezichtspunt beschouwd de rechte geschiedgetuigen? De herauten en
wapenkoningen, meent Froissart; zij wonen immers die edele verrichtingen
bij, en hebben ze officieel te beoordeelen; zij zijn experts in zaken
van roem en eer, en roem en eer zijn het motief der geschiedschrijving.
[176] De statuten van het Gulden Vlies geboden het opteekenen van
ridderlijke wapenfeiten; Lefevre de Saint Remy, genaamd Toison d'or,
of de heraut Berry kunnen als voorbeelden van den wapenkoning-
geschiedschrijver genoemd worden.
* * * * *
Als ideaal van schoon leven is de ridderlijke gedachte van zeer
bijzondere gedaante. Het is een in zijn wezen aesthetisch ideaal,
opgebouwd uit bonte fantazie en verheffende aandoening. Maar het wil
zijn een ethisch ideaal: het middeleeuwsche denken kon aan een
levensideaal slechts een edele plaats geven, door het in betrekking
te stellen tot vroomheid en deugd. In die ethische functie schiet het
ridder wezen steeds te kort; het wordt omlaaggetrokken door zijn
zondigen oorsprong. Want de kern van het ideaal blijft de tot schoonheid
verheven hoogmoed. Dit heeft Chastellain volkomen begrepen, wanneer hij
zegt: "La gloire des princes pend en orguel et en haut peril emprendre;
toutes principales puissances conviengnent en un point estroit qui se
dit orgueil." [177] Uit den hoogmoed, gestyleerd en ve
|