ede had de gewoonte, zijn macht te misbruiken, om zijn "archers",
lagere edelen veelal, of andere dienaren van zijn huis te huwen aan
rijke poortersweduwen of dochters. De ouders huwelijkten hun dochters
zoo vroeg mogelijk uit, om die aanzoeken te ontgaan; een weduwe
hertrouwde erom twee dagen na haars mans begrafenis. [149] Eens stuitte
de hertog daarbij op het hardnekkig verzet van een rijken bierbrouwer te
Rijsel, die zijn dochter niet voor een dergelijke verbintenis wil geven.
De hertog laat het meisje in verzekerde bewaring stellen; de gekrenkte
vader verhuist met zijn hebben en houden naar Doornik, om daar buiten
's hertogen gebied te zijn, en ongehinderd de zaak voor het Parlement
van Parijs te kunnen brengen. Het brengt hem niet dan zorg en moeite;
hij wordt ziek van verdriet, en het eind van het geval, dat in hooge mate
kenschetsend is voor Philips' impulsief karakter [150] en hem naar onze
begrippen niet tot eer strekt, is, dat de hertog de moeder, die als
smeekelinge tot hem komt, haar dochter teruggeeft, maar aan de
vergiffenis hoon en vernedering toevoegt. Chastellain, die anders
volstrekt niet vreest, zijn heer te misprijzen, staat met zijn sympathie
geheel aan de zijde van den hertog; voor den beleedigden vader heeft hij
geen andere woorden dan "ce rebelle brasseur rustique", "et encore si
meschant vilain." [151]
In zijn _Temple de Bocace_, een hol galmende hal van adellijken roem en
ongeluk, laat Chastellain den grooten financier Jacques Coeur niet
zonder een woord van verontschuldiging toe, terwijl de verfoeilijke
Gilles de Rais er ondanks zijn ontzettende misdaden gereedelijk toegang
vindt van wege zijn hooge geboorte. [152] Hij acht het onnoodig, de
namen van de burgers te vermelden, die in den grooten strijd voor Gent
vielen. [153]
Ondanks deze geringschatting van den derden stand ligt er in het
ridderideaal zelf en in de beoefening van de deugden en de taak, die den
adel werden voorgehouden, een dubbel element van een minder hoogmoedig
aristocratische volksverachting. Naast den spot over de dorpers, vol
haat en verachting, zooals die klinkt uit het Vlaamsche _Kerelslied_ en
de _Proverbes del vilain_ loopt in de Middeleeuwen een tegengestelde
uiting van medelijden met het arme volk, dat het zoo kwaad heeft.
"Si fault de faim perir les innocens
Dont les grans loups font chacun jour ventree,
Qui amassent a milliers et a cens
Les faulx tresors; c'est le grain, c'est la blee,
L
|