. rel. a l'hist.
de Belg. sous la dom. des ducs de Bourg. t. III) p. 267.
[133] Alienor de Poitiers, p.217-245; Laborde, II p. 267, Inventaris van
1420.
[134] Continuateur de Monstrelet, 1449 (Chastellain, V p. 367(1)).
[135] Vgl. Petit Dutaillis, Documents nouveaux sur les moeurs populaires
etc., p. 14; La Curne de S. Palaye, Memoires sur l'ancienne chevalerie,
I p. 272.
[136] Chastellain, Le Pas de la mort, VI p. 61.
[137] Hefele, Der h. Bernhardin v. Siena etc., p. 42. Vervolging van
sodomie in Frankrijk, Jacques du Clercq, II p. 272, 282, 337, 338, 350,
III 15.
[138] Philippe de Commines, Memoires, ed. B. de Mandrot (Coll. de textes
pour servir a l'enseignement de l'histoire) 1901-'3, 2 vol., I p. 316.
[139] La Marche, II p. 425; Molinet, II p. 29, 280; Chastellain, IV p. 41.
[140] Les cent nouvelles nouvelles, II p. 61; Froissart, ed. Kervyn, XI
p. 93.
[141] Froissart id., ib. XIV p. 318; Le livre des faits de Jacques de
Lalaing. p. 29, 247 (Chastellain VIII); La Marche I p. 268; L'hystoire
du petit Jehan de Saintre. ch. 47.
[142] Chastellain, IV p. 237.
* * * * *
III
DE HELDENDROOM
Toen men tegen het einde der achttiende eeuw begon middeleeuwsche
cultuurvormen als eigen nieuwe levenswaarden op te nemen, met andere
woorden bij den aanvang der romantiek, heeft men in de Middeleeuwen
allereerst het ridderwezen ontwaard. De romantiek was geneigd
Middeleeuwen en riddertijd kortweg te vereenzelvigen. Zij zag overal
slechts wuivende vederbossen. En hoe paradoxaal het thans klinkt, zij
had in zeker opzicht gelijk. Een grondiger studie heeft ons geleerd,
dat het ridderwezen slechts een onderdeel is van de cultuur van dat
tijdperk, dat de staatkundige en maatschappelijke ontwikkeling
grootendeels buiten dien vorm om gaat. Het tijdperk van echte
feodaliteit en bloeiend ridderwezen loopt reeds in de dertiende eeuw
ten einde; wat daarna komt is de stedelijk-vorstelijke periode der
Middeleeuwen, waarin de beheerschende factoren van staat en maatschappij
de handelsmacht der burgerijen en de daarop berustende geldmacht der
vorsten zijn. Wij lateren hebben ons gewend, en terecht, om veel meer
naar Gent en Augsburg te zien, veel meer naar het opkomende kapitalisme
en de nieuwe staatsvormen dan naar den adel, die immers, hier meer daar
minder, overal reeds "gefnuikt" was. De geschiedvorsching zelf heeft
zich sedert de dagen der romantiek gedemocratiseerd. Het moet
|