en hertog langzaam op
het vreeselijke bericht voorbereidt, de statige jammerklachten van
Philips zelf, en van zijn gemalin Michelle de France. Maar de kern van
zijn verhaal: hoe de tijding bij den jongen hertog een zenuwtoeval
teweegbrengt, hoe ook zijn gemalin in onmacht valt, de wilde verwarring
van het hof, de luide rouwkreten van de stad, kortom de woeste
uitbundigheid van smart, waarmee het bericht ontvangen werd, vallen niet
te betwijfelen. [126] Ook Chastellain's verhaal van het smartbetoon van
Karel den Stoute bij het sterven van Philips in 1467 draagt de kenmerken
van waarheid. Hier was de schok veel minder hevig; de oude hertog,
vrijwel kindsch, was reeds lang achteruitgaande; de verstandhouding
tusschen hem en zijn zoon was in de laatste jaren ver van hartelijk
geweest, zoodat Chastellain zelf opmerkt, dat het verbazing wekte, toen
men Karel bij het sterfbed zag weenen, krijten, handenwringen en
nedervallen, "et ne tenoit regle, ne mesure, et tellement qu'il fit
chacun s'esmerveiller de sa demesuree douleur". Ook in de stad Brugge,
waar de hertog stierf, "estoit pitie de oyr toutes manieres de gens
crier et plorer et faire leurs diverses lamentations et regrets". [127]
Het is moeilijk uit te maken, hoever in deze en dergelijke berichten de
hofstijl gaat, die een luidruchtig leedbetoon gepast en fraai vindt, en
hoever de werkelijke hevige aandoenlijkheid, die den tijd eigen was.
Er loopt zeker een sterk element van primitieven vorm onder: het luide
weenen over den doode, dat geformaliseerd was in klaagvrouwen, en
artistiek uitgedrukt in de "plourants", die juist in dezen tijd aan de
grafsculptuur zulk een sterke bewogenheid verleenen, is een overoud
beschavingselement.
Die vereeniging van primitivisme, hevige aandoenlijkheid en fraaien
vorm valt ook te zien in de groote vrees voor het meedeelen van een
doodsbericht. Men houdt voor de gravin van Charolais, wanneer zij
zwanger gaat van Maria van Bourgondie, den dood van haar vader langen
tijd geheim; men durft Philips den Goede, die ziek ligt, geen enkel
sterfgeval, dat hem eenigszins raakt, meedeelen, zoodat Adolf van Cleef
geen rouw mag dragen over zijn echtgenoote. Toen de hertog toch van
den dood van zijn kanselier Nicolaas Rolin de lucht gekregen had
(Chastellain gebruikt zelf die uitdrukking: "avoit este en vent un peu
de ceste mort"), vraagt hij den bisschop van Doornik, die hem aan zijn
ziekbed komt bezoeken, of het waar is, dat de kanselier gestorven
|